Ik denk dat Cruijff Ajax heel graag ziet winnen
Johan Cruijff vond weer eens iets van Ajax. Ze doen eigenlijk alles verkeerd en dat heeft Cruijff ze kort geleden nog geduldig uitgelegd.
Cruijff is de buurtbewoner die glimlachend naar een afbrandende studentenwoning staat te kijken en zegt: 'Ik heb vier maanden geleden nog gewaarschuwd, koop een frituurpan met thermostaat.' Cruijff zegt altijd dat het heel slecht gaat met Ajax op het moment dat het even heel goed lijkt te gaan. Dat is geen toeval. Als iedereen helemaal blind is van abstracte kunst, dan is Cruijff de kunstkenner die in een verhaal van anderhalf uur uitlegt dat er geen grotere kunstenaar heeft geleefd dan Rien Poortvliet.
Een rood vlak in een geel vlak smeren, dat kan iedereen, maar mensen laten geloven in eekhoorns met broekjes aan, ga er maar aan staan.
Cruijff verpest graag feestjes. Als het Nederlands elftal bijna wereldkampioen wordt vindt Cruijff dat ze nog nooit zo slecht hebben gespeeld. Als Ajax na zondagmiddag eindelijk weer eens eerste staat in de Nederlandse competitie, dan verklaart Cruijff op maandag dat Ajax doodziek is. Het is een vast ritme. Cruijff gunt Ajax niets.
Het vervelende is dat ik het helemaal met Cruijff eens ben, maar een enorme tegenzin voel om dat te erkennen. Ik heb geen zin om mij met een wapperende vlag, als voetvolk, achter Cruijff te scharen, hem trouw volgend in zijn persoonlijke veldslag.
Dat is wat de kritiek van Cruijff zo ontzettend treurig maakt. Het is niet doorleefd. Het komt niet uit het hart. Het wordt niet gesproken door een clubman die met natte schoenen in de modder iedere uitwedstrijd van Ajax bekijkt. Het is de goed getimede kritiek van iemand die nog een rekening heeft te vereffenen. Dat maakt het nogal zielig.
Dat is denk ik het woord. Zielig. Je leest de kritiek van Cruijff en je ziet hem zo voor de televisie zitten, afgelopen weekend. Het kan niet anders of Johan is laatst twee keer uitzinnig van vreugde door de kamer gestuiterd na de twee afgekeurde doelpunten van Feyenoord.
Ik denk dat Cruijff Ajax heel graag ziet winnen. Dat is goed voor hem. Dan kan hij zeggen dat het niets voorstelt.
Ik heb het eigenlijk het zwaarst, want ik verloor het afgelopen jaar twee grote liefdes: Johan Cruijff én Ajax. Ik heb heel even gedacht, ongeveer anderhalf jaar geleden, dat Cruijff werkelijk had gekozen voor de luwte. Dat zou verstandig zijn geweest.
Cruijff moet zich er bij neerleggen: hij is een coryfee uit het verleden. Toen voetbal ongeveer met tachtig procent minder spiermassa en met een kilo meer hersens werd gespeeld. Mooie tijden, maar voorbij.
Ik dacht heel even dat Cruijff zich voorbereidde op zijn rol als levende legende. Jaren niets meer zeggen, je nergens vertonen, af en toe een vage foto van jezelf laten maken als je in Barcelona met je kleinkind een half brood haalt en dan over een jaar of twintig in een televisieshow opeens verschijnen.
De zaal zal als één man overeind komen. Er zal minutenlang worden geapplaudisseerd en Cruijff zal, met onvaste stem en soms een beetje verward, geduldig uitleggen waarom hij dat lintje in zijn hand had toen hij dat ene doelpunt maakte.
De interviewer, waarschijnlijk Tom Egbers, die nog steeds wacht tot de 96-jarige Mart Smeets eindelijk een keer oplazert, zal Cruijff geruststellend toespreken, veel te hard, zoals oude mensen altijd toegesproken worden op de televisie.
'Leuk hè, meneer Cruijff!! Ze zijn allemaal voor u gekomen. Toch? Mensen, zijn we allemaal voor meneer Cruijff gekomen? Ze zeggen ja, meneer Cruijff. Wat vindt u daarvan.' Daarna zegt Cruijff: Leuk. En de zaal zal weer als één man overeind komen.
Maar zo loopt het niet. Cruijff heeft niet het geduld van Faas Wilkes of Fanny Blankers-Koen. Die begrepen: heldendom moet je koesteren. Men moet naar je gissen, naar je verlangen. Cruijff doet alsof het hem niets uitmaakt, de roem, maar dat is schijn. Het brandt en het schuurt in zijn lichaam.
Als Cruijff een ledenvergadering bezoekt doet hij dat expres onaangekondigd. De zee van licht als hij arriveert. Het heerlijke geluid van fotografen. Aankomen en vertrekken kan bij Johan alleen met openwaaiende en dichtslaande deuren.
Naar Johan moet u dus niet luisteren, als hij zegt dat het heel slecht gaat met Ajax. Dat zegt niets. U moet wel naar mij luisteren. Ik heb, net als u, geen verstand van voetbal en net als u geniet ik er enorm van.
Ik ging in het verleden graag naar Ajax. Nu niet meer. Ik kijk er zelfs niet meer graag naar. Dat komt omdat Ajax geen volksclub meer is. Ajax, dat was Gerrie Muhren die, in het Bernabéu-stadion, vanuit de lucht een bal controleerde en hem, in een stadion vol vijandige Madrilenen, even hooghield.
Als Ajax aankwam in Spanje stapten er zestien ongenaakbare hippies uit het vliegtuig. Ruud Krol, hij lulde toen al als iemand met een hersenbeschadiging, maar zijn schoenen en zijn broek wilde je meteen ook hebben.
Het huidige Ajax verschrompelde in Madrid. Nog nooit heb ik een elftal zo doodsbang zien voetballen. Al tijdens de wedstrijd signeerden de spelers van Madrid, op verzoek van de Ajacieden, ansichtkaarten met hun afbeelding er op. Leuk voor later.
De schuldige maakte zich meteen na de wedstrijd bekend. Martin Jol. Weg was de bravoure die Jol in Nederland vaak laat zien. Jol maakte zich klein. Real was een maatje te groot. Je zag nu het verschil tussen mannen en jongens.
Er was maar één doodsbang jongetje in Madrid en dat was Jol zelf. Hij liet Ajax onherkenbaar schijterig voetballen. Jol hing, hengelend naar een volgend baantje, over de hoofden van zijn selectiespelers heen, de ervaren coach uit.
Eigenlijk had Jol het over zichzelf. Hij, als topcoach, zag aan zijn team dat ze dit niveau niet aankunnen. Jol bedoelde te zeggen: Ik wel, want ik zie dat. Laat mij met echte mannen werken.
Ajax is met een coach als Jol ten dode opgeschreven. Het wordt nooit wat. Alles klapt in elkaar. Ajax is Ajax niet meer. Dat zegt Cruijff ook allemaal, maar dat moet u maar direct vergeten.
Nico Dijkshoorn