In twaalf jaar als voorzitter van PEC Zwolle was Adriaan Visser geen man van heilige huisjes. Dat is hij ook niet in zijn laatste gesprek voordat hij afzwaait. ‘Als we zo doorgaan, is het gros van de Eredivisie straks alleen nog kanonnenvoer voor een paar topclubs.’
U heeft het twaalf jaar volgehouden als voorzitter van PEC Zwolle. Gezien de omloopsnelheid van voetbalbestuurders is dat een prestatie op zich.
‘Het is geen makkelijke job. De voetbalwereld zuigt je naar binnen. Ik heb er een duaal gevoel aan overgehouden. Enerzijds was het leuk in een branche actief te zijn die zo in de schijnwerpers staat, maar er zat ook een behoorlijk afbreukrisico in. Het is enigszins vergelijkbaar met de politiek. De ene dag is het himmelhoch jauchzend, de andere dag deugt er niks van.’
U begon in 2009 rond het vertrek van Jan Everse, een affaire die ook wel bekend kwam te staan als ‘bitterballengate’. Even later werd u in dit blad door Johan Derksen neergezet als de falende vuilnisman.
‘Dat was heel kort na mijn aantreden. Ik werkte bij een grote afvalspecialist, waar binnen mijn verantwoordelijkheid zo’n vijftienduizend man aan het werk waren. Toen was wel even de afweging: Waarom blijf ik dit doen? Maar ja, ik had al mensen uit de regio gebonden. Die wilde ik niet laten vallen. Uit een soort plichtsbesef ging ik door, al had ik niet kunnen vermoeden dat het zou uitmonden in twaalf jaar. Achteraf vind ik niet dat deze publieke functie mij maatschappelijk heeft geschaad. Natuurlijk is er op Twitter weleens gedoe, maar dat is een relatief kleine groep.’