In zijn ruim tienjarige trainersloopbaan heeft Johan Cruijff voortdurend gebalanceerd op het flinterdunne koord tussen genialiteit en gekte. Hoe Cruijff zonder trainersdiploma een Europese hoofdprijs pakte bij Ajax, om een paar maanden later via de achterdeur te vertrekken.
Sterfdag Johan Cruijff
Twee jaar na het overlijden van Johan Cruijff brengt VI op PRO veertien bijzondere verhalen over de legendarische nummer veertien. Al deze stukken zijn vandaag voor iedereen gratis te lezen.1985-1988: Ajax
Prijzen:
KNVB-beker: 1986, 1987
Europa Cup II: 1987
‘Je kunt beter ten onder gaan met je eigen visie dan met de visie van een ander’
Eigenlijk heeft Johan Cruijff nooit de brandende ambitie gehad om een succesvolle trainer te worden. ‘Door de jaren heen heb ik onder de trainers twee groepen zien ontstaan: zij die altijd al trainer wilden worden en zij die het geworden zijn omdat ze fysiek niet langer in staat waren om te voetballen. Het is duidelijk dat ik tot die laatste groep behoor’, zegt hij daarover in zijn postuum verschenen biografie.
Dus als Ajax in de zomer van 1985 op de stoep staat met het verzoek of Cruijff trainer wil worden, besluit hij om toch maar akkoord te gaan. In de door de KNVB voorgeschreven cursus heeft hij overigens geen trek, dus wordt de titel technisch directeur uitgevonden om Cruijff toch te kunnen aanstellen.
Bij zijn jeugdliefde Ajax treft Cruijff een talentvolle selectie. Spelers als Frank Rijkaard, Ronald Koeman, Gerald Vanenburg en Marco van Basten staan aan het begin van een veelbelovende carrière. Cruijff ziet echter ook de nodige tekortkomingen. Om dit te onderstrepen introduceert hij de term ‘leerproces’, die hij gedurende zijn eerste seizoen eindeloos herhaalt.
In zijn tactische keuzes laat Cruijff voortdurend zijn idealisme doorklinken. In de laatste jaren van zijn loopbaan als speler heeft de voormalig nummer veertien zich kapot geërgerd aan de steeds negatiever wordende spelopvatting. Volgens de wetten van de Cruijffiaanse logica kiest hij juist radicaal voor de aanval. ‘Voetbal is voor het publiek gemaakt. Aanvallen vindt men het leukst om te zien, dus moet je aanvallen.’
‘Voetbal is voor het publiek gemaakt. Aanvallen vindt men het leukst om te zien, dus moet je aanvallen’
En aanvallen doet Ajax in het seizoen 1985/86. Op een manier die daarvoor nooit vertoond is in de Eredivisie en daarna nooit meer geëvenaard is. In de competitie stokt de teller op 120 treffers, tot op de dag van vandaag een record. In zes bekerwedstrijden worden daar nog zeventien goals aan toegevoegd.
Bizarre cijfers die gehaald worden doordat Cruijff tot in extremis de uitgangspunten van het Totaalvoetbal probeert toe te passen. De spits is zijn eerste verdediger en zijn keeper is zijn eerste aanvaller. Die laatste rol is weggelegd voor Stanley Menzo. In een tijd waarin het geheel ongebruikelijk is voor een doelman om meer te doen dan ballen stoppen, stelt Cruijff totaal andere eisen. ‘Ik moest ver voor m'n doel gaan keepen, meevoetballen, maar in het begin stapelde ik fout op fout’, kijkt Menzo terug. ‘Ik werd weggehoond, maar achteraf kan ik zeggen dat ik een trendsetter was. Tegenwoordig keept de hele wereld zoals ik dat van Cruijff moest doen.’
Voor Cruijff is het introduceren van de meevoetballende keeper een noodzaak vanwege een andere noviteit: de driemansdefensie. De eigenwijze Amsterdammer is tot de conclusie gekomen dat het opstellen van vier verdedigers volstrekt overbodig is in een periode waarin bijna elk team opereert vanuit een 4-4-2-formatie. Deze laatste lijn moet ver van het eigen doel spelen, zodat de ruimtes klein gemaakt kunnen worden. Dat maakt de ploeg kwetsbaar voor lange ballen die over de defensie gespeeld worden. Door Menzo buiten zijn strafschopgebied te laten opereren, hoopt Cruijff dit probleem op te lossen. Typerend voor de Ajax-coach Cruijff: op problemen is nog aanvallender spelen altijd zijn antwoord.