De statistieken van databureau Opta gaan terug tot het WK 1966. Deze data vertellen een fascinerend verhaal over hoe het voetbalspel de afgelopen 56 jaar veranderd is. In een zesdelige serie nemen we je op VI PRO mee naar het ontstaan van het moderne voetbal.
Ooit was het wereldkampioenschap een strijd van ideeën. Waarin elke natie met zijn unieke voetbalidentiteit probeerde te winnen. De Engelsen zweerden bij mannelijk voetbal: snel naar voren en veel fysieke duels. De Italianen pakten het berekenend aan door de defensie dicht te metselen. Duitsland zat in een soortgelijke categorie, met een iets aanvallendere invulling van de vrije verdediger dan in Italië het geval was. Argentinië en Brazilië speelden het voetbal van de straat. Korte combinaties en dribbels werden afgewisseld met harde charges achterin. Russen voetbalden juist los van creatieve expressies in een collectieve gedachte. De succesvolste coach uit het Sovjet-tijdperk – Valeri Lobanovski – zag voetbal als een rekensom. Zijn teams zouden winnen als elke speler zijn taken uitvoerde.
Het kleine Nederland zette daar een democratisch voetbalidee tegenover. Waarin iedereen mee mocht doen in de aanval, maar ook iedereen zijn aandeel had in het verdedigen. Dit totaalvoetbal was een middel om defensies open te breken. Door positiewisselingen moesten tegenstanders verrast worden. Dit werd gekoppeld aan pressievoetbal: direct met zijn allen jagen bij balverlies. Zoals Johan Cruijff het in zijn eigen versie van het Nederlands samenvatte: 'Als wij de bal hebben, kunnen hun niet scoren.'
Nederland krijgt er geen wereldbeker voor uitgereikt, maar deze strijd van voetbalideeën is glansrijk gewonnen.