Hij is vernoemd naar sinti-jazzgitarist Django Reinhardt, maar net als zijn schoonouders denken mensen vaak dat hij een Antilliaan is. Django Warmerdam (21) is echter een oer-Hollandse jongen, opgegroeid in de rust van een dorp, ontplooid bij Ajax.
Achter de openschuivende voordeur verschijnt Django Warmerdam. De blik van de geconcentreerde voetballer die hem op het veld volwassenheid aanmeet, is buiten de lijnen verdwenen. Hier staat een twintiger, jeugdig en ontspannen nu zijn vakantie halverwege is.
Nadat de aanwinst van FC Groningen de weg naar de woonkamer heeft gewezen, gaan zijn ogen naar de binnenkant van zijn rechter-bovenarm. Hij strijkt met zijn linkerduim over de tekening en legt er zo een vettige laag op. De tattoo is nog vers: diepzwart met eromheen rode randjes van een geïrriteerde huid en glimmend van de verzorgende crème.Twee dagen oud is de tekening van vader en zoon die hand in hand lopen. Onder de rechterarm van de jongen klemt een bal. ‘Als je begint met voetballen, is de basis dat je ouders erachter staan’, zegt Warmerdam. ‘Ik hoorde vroeger weleens van jongens dat ze ook gescout werden door een profclub, maar dat hun ouders het er niet voor overhadden. Ze zagen het niet zitten of konden het niet, financieel. Voor die jongens gaat een kans voorbij. Ik realiseer me daardoor heel goed dat ik dankzij mijn ouders voetballer ben geworden. Zij hebben er alles aan gedaan. Mijn vader of moeder was bij elke wedstrijd en mijn moeder bracht me vier keer per week naar Amsterdam. Daar wachtte ze totdat ik klaar was met de training of reed ze nog eens op en neer. Voor haar moet ook nog een plek komen, maar daarna ga ik maar even rustig aan doen.’
Hij lacht. Het is niet zijn eerste tatoeage. Zijn geboortejaar 95 prijkt op de bovenkant van zijn rechterpols, op de binnenkant van zijn rechteronderarm staat een symbool met cirkels die in elkaar overgaan. ‘Het teken van broederschap’, verklaart hij. ‘Die heb ik een maand geleden samen met mijn broer gezet. Hij heeft ’m op zijn zij staan. Jeffrey is vier jaar ouder. Ik keek altijd tegen hem op. Toen we samen op dezelfde school zaten, was hij echt mijn grote broer. Nu nog. Ik deel alles met hem, ook al zien we elkaar minder door het voetbal. Hij volgt me op de voet. Als er iets online staat, stuurt hij me een berichtje. Dan weet ik het vaak zelf nog niet. Ik ben er niet mee bezig wat er wordt geschreven. Het interesseert me gewoon niet. Als iemand slecht over me praat, dan denk ik: Wat maakt het nou uit wat hij van me vindt? Ik ken hem niet eens. Dat had ik als jongetje al.’