József Kiprich is heilig in Rotterdam. De bescheiden Hongaar moest bij zijn debuut in 1989 nog op de vlucht voor de Feyenoord-aanhang. Zes jaar later ging hij bij zijn vertrek op de schouders van zijn ploeggenoten. VI bezocht in 2016 de Tovenaar van Tatabánya, een verhaal dat we naar aanleiding van zijn 56ste verjaardag weer onder de aandacht brengen.
Daar zijn we dan. Twaalf uur rijden van Rotterdam. Ergens in het niemandsland tussen Wenen, Bratislava en Boedapest. Het miezert. De letters zijn goed te lezen in de mist. Tatabánya. Een stadje dat niet veel harten sneller zal doen kloppen. Behalve die van Nederlandse voetballiefhebbers, zij weten meteen wie hier woont: De Tovenaar van Tatabánya.
Het Legioen heeft zo zijn eigen voorkeuren. Zoals een Hongaar die je qua uitstraling eerder zou inschatten als buschauffeur. Want laten we eerlijk zijn: Kiprich is geen Romário of Cristiano Ronaldo. Hem opsporen is dan ook niet zo moeilijk. Hij staat gewoon in het telefoonboek. Zodra hij ons hoort, schakelt hij over op het Nederlands. ‘Voetbal International? Leuk. Komen jullie langs? Voor mij? Natoerlik ben ik thuis.’ Even later volgt voor de zekerheid nog een sms’je met zijn adres, afgesloten met een smiley.
En dus rijden we nu door straten van veertig meter breed, de ene serie oude flats na de andere schiet voorbij. We draaien over lege rotondes. Mensen schuifelen in een zeer bedaard tempo door het stadje. We rijden verder over de belangrijkste verkeersader van de stad, die ooit geheel draaide op het ritme van de ploegendiensten in de mijnen. Die zijn intussen allang dicht en sindsdien staat de klok hier duidelijk stil. We draaien een wat andere buurt in. Vrijstaande huisjes met veranda’s en tuintjes. Dit moet eens de villawijk zijn geweest. Schilders hebben ze hier al jaren niet meer gezien. We komen tot stilstand voor wat eens een wit huis was.
Op de veranda staat een man. ‘Goeverdoeme‘, roept hij.
We zijn onmiskenbaar op het goede adres. Dit is Casa Kiprich. Net als de eigenaar een tikje in verval, maar wie door het achterstallige onderhoud heen kijkt, ziet een geweldig mooi huis. De tovenaar oogt ietwat triest op deze winterdag. Zijn jas hangt scheef en open. In zijn ene hand een sigaret. Zijn gezicht is wat roder en boller geworden in de loop der jaren. Gevoelsmatig zie je hem over vijf jaar in een oude badjas staan. Maar het is ontegenzeggelijk József Kiprich. Vriendelijk knikkend met een wat afwachtende houding, onderwijl mopperend tegen twee blaffende en springende hondjes die zich niets aantrekken van hun voortdurend vloekende baasje. ‘Slechte hoenden. Nooit luisteren, die beesten. Rocky, verdoeme, naar binnen.’ Met zijn voeten naast elkaar schuifelt onze gastheer de beestjes met zachte drang naar binnen. Dat lukt zowaar. Snel duwt hij de deur dicht, waarop Rocky onmiddellijk de bank bestormt. ‘Wek daar!’