Het kampioenselftal van 2001 was voor PSV de kraamkamer van de huidige voetbalcultuur. Liefst zestien spelers uit het team van toen kregen later een technische functie binnen de club. Ruud van Nistelrooij en Ernest Faber zijn de belangrijkste boegbeelden van nu. ‘Je moet ook een beetje nederig en dankbaar kunnen zijn.’
Harry van Raaij begon al aardig onrustig te worden, ongeduldig zelfs. De transferzomer van 1998 liep op zijn einde en de spelersvloot van PSV was gekapseisd. Wim Jonk, Phillip Cocu, Jaap Stam, Arthur Numan, Marc Degryse en Boudewijn Zenden gingen hun heil in het buitenland zoeken, waarna trainer Dick Advocaat onder zijn contract uit wilde. Manager Frank Arnesen haalde behalve coach Bobby Robson een hele rits buitenlandse spelers binnen van wie Van Raaij meestal de namen niet eens kende.
De voorzitter pakte zijn hamer en besloot: er moet nog minstens één toptalent uit Nederland bij. Een speler die past binnen de cultuur van de club. Een korte blik op de topscorerslijst bracht Ruud van Nistelrooij andermaal onder zijn aandacht en Van Raaij negeerde het advies dat Advocaat hem een jaar had gegeven. Hij telde 15 miljoen gulden neer voor de spits van SC Heerenveen, die eigenlijk nog vrij weinig had bewezen.