Na tien titels op rij kan zaterdagmiddag voor het eerst sinds 2012 weer eens een andere club dan Bayern München met het zilverwerk van de Duitse competitie aan de haal gaan. In dat jaar was Borussia Dortmund, dit seizoen op pole position om de hegemonie te doorbreken, de laatste kampioen die niet uit München kwam. Een blik op het kampioensseizoen 2011/12.
In het seizoen 2011/12 kon bij Dortmund al vroeg de focus volledig op Duitsland gericht worden. Het Champions League-avontuur was na de groepsfase al klaar. In een groep met Arsenal, Olympique Marseille en Olympiakos Piraeus eindigde Dortmund verrassend onderaan met slechts vier punten. De Duitsers begonnen de groepsfase nog met een gelijkspel tegen Arsenal, maar konden het vervolgens niet bolwerken tegen de Grieken en Fransen. Topschutter Robert Lewandowski zou dat seizoen afsluiten met dertig doelpunten, slechts één daarvan maakte hij in het Europese elitetoernooi. Een bijzonder fenomeen, want in de seizoenen daarna kwam de Pool altijd tot minimaal vijf Champions League-goals per seizoen.
Gelukkig voor Dortmund was Lewandowski in eigen land wel op dreef. De spits speelde het seizoen 2011/12 van de hele selectie de meeste wedstrijden onder trainer Jürgen Klopp. Topscorer werd hij dat seizoen uiteindelijk niet met zijn 22 goals in de Bundesliga, hij moest ene Klaas-Jan Huntelaar (29 doelpunten voor Schalke 04) voor zich dulden.
Een rustige transferzomer
Het opvallende aan het laatste kampioensjaar van Dortmund is dat er niet eens zo gek veel geïnvesteerd werd. Ilkay Gündogan (voor 5,5 miljoen euro overgekomen van 1. FC Nürnberg) en Ivan Perisic (4 miljoen van Club Brugge) waren de grote zomeraanwinsten voor Dortmund. Aan de andere kant was de uitstroom ook karig. Nuri Sahin vertrok voor zo'n tien miljoen euro naar Real Madrid en de iconische linksback Dédé verliet de club na dertien contractjaren. De (voetballende) rol van de Braziliaan was daarvoor echter al nagenoeg uitgespeeld.