Veel mensen met een reguliere baan dromen van een bestaan als profvoetballer. Charlton Vicento (31) verdiende jaren zijn geld met het spelletje waar hij als kind zo gek op was. Toch was hij juist jaloers op de mensen met een alledaags leven. Op zijn 27ste verdween hij stilletjes uit de voetbalwereld.
Verschillende kinderen scheuren op hun kleine fietsen over een parkeerterrein in het Brabantse Etten-Leur. Vicento komt bepakt met meerdere tassen aangereden op een rode mountainbike. De ex-prof van onder meer ADO Den Haag en Willem II draagt een zwarte polo, een trainingsbroek en heeft een big smile op zijn gezicht.
‘Welkom!’, zegt hij, terwijl hij van zijn fiets afstapt. We zijn vandaag bij atletiekvereniging Achilles. Vicento heeft net een groep kinderen opgehaald bij hun school. Tussen drie en zes vangt hij de kinderen op om ze te vermaken met sport. Vicento loopt de trap op van het clubhuis en neemt plaats op een bankje in een gymzaal. De kinderen tekenen aan een tafel of trappen een balletje. ‘Dit is eigenlijk wat ik altijd wilde zijn’, zegt Vicento, terwijl hij naar de spelende kinderen kijkt. ‘Gewoon een normaal persoon.’
Slangenkuil
Vicento weet het nog goed. 21 was hij toen hij voor het eerst hardop uitsprak tegen zijn vrouw dat hij wilde kappen met voetballen. Hij was veelbelovend doorgebroken bij ADO en speelde interlands met Jong Oranje. ‘Ze heeft me iedere keer weer moeten overtuigen om nog een jaartje door te gaan’, zegt hij. ‘Heel veel vrienden begrepen er niks van. Zij moesten gewoon werken en dachten: Profvoetballer zijn is toch het mooiste wat er is? Ik zag al snel het geforceerde van de voetbalwereld. Alle spelers leiden zogenaamd het perfecte leven. Ik wilde gewoon mezelf zijn en dingen doen die ik écht leuk vind.’
Hij omschrijft de voetbalwereld als een slangenkuil. Hij had er moeite mee dat iedereen ineens een mening over hem had. Als prof leefde hij volgens een strak regime, deels door zichzelf opgelegd. Hij ging zelfs niet winkelen de avond voor een wedstrijd, uit angst dat supporters daar een mening over zouden hebben.
'Als iemand anders speelde, had hij het klaarblijkelijk beter gedaan dan ik. Dan hoef ik mijn concurrent toch niet scheef aan te kijken?'
Vicento begreep ook weinig van het haantjesgedrag in de kleedkamer. ‘Ik heb bijvoorbeeld ook nooit gehad dat ik mijn concurrenten niet mocht’, legt hij uit. ‘Als iemand anders speelde, had hij het klaarblijkelijk beter gedaan dan ik. Dan hoef ik mijn concurrent toch niet scheef aan te kijken? Bij teamgenoten zag ik dat wel, die gingen dan tijdens de trainingen hardere duels met me aan.’
Terwijl er steeds meer kinderen binnendruppelen, vertelt Vicento verder. Hij verbaasde zich over hoe spelers zich in een stadion compleet anders gedroegen dan daarbuiten. ‘Met Bruno Martins Indi kon ik bijvoorbeeld altijd heel erg lachen. Als we elkaar tegenkwamen in de stad gaven we elkaar een knuffel en was het altijd gezellig. Op een gegeven moment speelden we een wedstrijd en wilde ik hem even groeten. Maar dan was hij zo gefocust dat hij me niet eens gedag kon zeggen.’