In beschouwingen over de UEFA-coëfficiëntenlijst gaat het zelden over de clubranking. Logisch, aangezien op basis van de landenstand wordt bepaald welke tickets de competities incasseren. Hoe de 'echte coëfficiëntenlijst' in elkaar zit, kan iedereen wel dromen. Maar hoe werkt de clubranking en hoe bijzonder is de opmars van Ajax?
Sinds het eerste volledige seizoen van Erik ten Hag bij Ajax - 2018/19 - haalden de Amsterdammers 67 punten voor de clubranking, een aantal dat slechts door negen clubs wordt overtroffen. De crème de la crème: Bayern München, Manchester City, Chelsea, Paris Saint-Germain, Liverpool, Barcelona, Manchester United, Juventus en Real Madrid. Het is een prestatie die in het oog springt, want de bovenste regionen van de lijst op basis van de cyclus 2018-2023 wordt gedomineerd door leden uit de Big Five (La Liga, de Premier League, de Bundesliga, de Serie A en de Ligue 1).
Op plek zestien is FC Porto de een na best presterende vertegenwoordiger van de 'kleine luyden', waarna Shakhtar Donetsk (twintigste), Benfica (24ste), Dinamo Zagreb (27ste), Red Bull Salzburg (28ste) en Slavia Praag (dertigste) volgen. PSV bezet de gedeelde plek 42, AZ is in deze periode de nummer zestig en Feyenoord bekleedt ex aequo positie 83.
De actuele clubranking behelst echter de cyclus 2017-2022, de ranglijst waarop Ajax de negentiende plaats inneemt. Net als Nederland hebben ook de Amsterdammers last van het rampjaar 2017/18. Aan het eind van de cyclus 2016-2021 noteerde de toenmalige nummer zeventien Ajax een coëfficiënt van 82,500, hetgeen net niet voldoende bleek voor een plek in Pot 2 bij de loting van de Champions League.