Sven-Göran Eriksson is overleden. In maart dit jaar trok Voetbal International nog naar Liverpool voor één van de laatste publieke optredens van de markante Zweedse trainer, die op 76-jarige leeftijd is gestorven aan de gevolgen van kanker.
Sjaak Swart is wel toe aan een verzetje. Het is een zeldzaam rotjaar voor hem, Ajacied in al zijn atomen. Met interlands op het programma laat een volgende vernedering van het eerste elftal op zich wachten, dat is sowieso wel even lekker. Bovendien mag Swart dit weekeinde ook weer eens op voetbalreis. Met de zogenoemde Ajax Legends is hij op vrijdagmiddag onderweg naar Schiphol, vanwaar hij naar Engeland zal afreizen voor een ontmoeting met een coryfeeënteam van Liverpool FC. Swart heeft gezelschap van een peloton spelers met een roemrijk verleden in Amsterdam, zoals Jari Litmanen, Rafael van der Vaart, Simon Tahamata en Edgar Davids. Maar ook Jan van Halst heeft een plaats in de spelersbus weten te bemachtigen. Swart spreekt van een luxeprobleem. ‘We zijn met 25 man en ze willen allemaal beginnen’, zegt Mister Ajax, 85 jaar inmiddels. Met pijn in het hart slaat hij zelf een wedstrijdje over. ‘Aan de bal gaat het allemaal nog goed. Maar op mijn leeftijd moet ik mezelf niet opstellen ten koste van een jongen van 39. Ik ga coachen, samen met Danny Blind. We gaan eerst eens beslissen welke spelers het meest fit zijn.’
Voor Swart en zijn reisgenoten is het bijzonder om een zaterdagmiddag te mogen doorbrengen op een volgepakt Anfield Road. Voor John Barnes, Ian Rush, Steven Gerrard, Dirk Kuijt en Sander Westerveld zal het een nostalgisch genoegen zijn weer eens te worden toegejuicht door The Kop. Maar helemaal speciaal wordt de gelegenheid voor Sven-Göran Eriksson, die in het stadion van Liverpool een langgekoesterd verlangen werkelijkheid ziet worden. Een laatste wens ook. De 76-jarige Zweed trainde in zijn lange loopbaan dertien clubs en vier landen. Daarnaast was hij in verschillende oorden nog werkzaam als voetbaldirecteur. Maar hoe graag hij het ook had gewild, zijn levensweg leidde hem nooit naar Liverpool FC. In Engeland diende hij wel Manchester City, Leicester City en Notts County. En hij waagde zich aan The Impossible Job, tussen 2001 en 2006.
Als eerste buitenlander werd hij aangesteld als bondscoach van Engeland. De uitvinders van het voetbal kregen de voorgaande jaren amper nog een succesvol breedtepassje bedacht. Kevin Keegan was als bondscoach zo onnavolgbaar als in zijn beste spelersdagen, met een dramatisch verlopen EK 2000 als gevolg. Na een verloren WK-kwalificatiewedstrijd tegen Duitsland diende Keegan zijn ontslag in bij FA-baas David Davies, op een toilet in het oude Wembley Stadion.
Symbolischer kon het verval van het Engelse voetbal niet gevat. De bond snakte naar moderne impulsen en wendde zich tot Eriksson, een in Zweden, Portugal en Italië gevierde tacticus.
Maar in Engeland zat niemand op hem te wachten. Wat kon een robotachtige Zweed de grondleggers van het voetbal nou bijbrengen? Het publiek reageerde verbolgen op zijn aanstelling, tot openlijke protesten aan toe. De pers draaide Eriksson bij voorbaat door de gehaktmolen. ‘Wat een vernedering’, loeide The Sun. Elke Engelse kandidaat was beter geweest dan dit hopeloze geval, kon de Daily Mail al concluderen. ‘We hebben onze oudste rechten verkwanseld aan iemand uit een land van zeven miljoen skiërs en hamersmijters, die de helft van het jaar in totale duisternis leven.’
Daarna werd het allemaal nog veel erger. Even wist Eriksson zijn criticasters te beteugelen, met een 1-5 zege op Duitsland en een miraculeuze WK-kwalificatie door een rake vrije trap van David Beckham op het laatste nippertje. Maar hij wist zijn selecties met sterren uit de Premier League niet naar succes te leiden in 2002, 2004 en 2006. Eriksson bleef onder vuur liggen, ook vanwege zijn escapades buiten de dug-out. De man met het voorkomen van een registeraccountant hield er een kleurrijk liefdesleven op na. Tabloidlezers konden er jarenlang van meegenieten. Vanzelfsprekend liet de Zweed zich ook eens verleiden tot onhandige uitspraken tijdens een interview met een nepsjeik. Na zes jaar was Engeland eindelijk verlost van Eriksson, en Eriksson van zijn onmogelijke baan. Een zwaardere opgave kon hij zich niet voorstellen, zo zei hij later wel eens.
Rood verlangen
Inmiddels zal hij vermoedelijk van mening zijn veranderd, nu hij lijdt aan alvleesklierkanker. Zijn leven zal nog hooguit een jaar duren, zei Eriksson in januari. En dan moest het ziekteverloop wel een beetje mee zitten. Met de dood op zijn hielen sprak hij zijn heimelijke wens uit: eenmaal coach te kunnen zijn van Liverpool.
Binnen de kortste keren was het al geregeld. Nog net op tijd ziet Eriksson zijn droom werkelijkheid worden, zij het voor één dag en onder trieste omstandigheden. Maar toch. Op 23 maart 2024 is Sven-Göran Eriksson trainer van The Reds. ‘Ik hoop dat het een geweldige dag voor hem wordt’, zegt Sjaak Swart voor hij aan boord gaat van het vliegtuig dat hem naar John Lennon Airport zal brengen. Terug naar Liverpool, waar het album Revolver van The Beatles nog maar net uit was toen Ajax met 2-2 gelijkspeelde op Anfield. Een week eerder was het in het Olympisch Stadion 5-1 geworden voor de Amsterdammers, in dichte mist. Zij die de wedstrijd niet gezien hadden, zouden hem nooit meer vergeten. Swart begrijpt Eriksson wel. Ook voor hem heeft Liverpool FC een magische klank. ‘Ik heb het altijd een mooie club gevonden. Als ze op tv kwamen, keek ik er altijd naar. Ze speelden geweldig voetbal. En dat publiek, als dat gaat zingen. Dan krijg je kippenvel, hoor. You’ll never walk alone. Morgen zit het ook vol, hoor ik. Prachtig. Mooi dat Eriksson dat nog mag meemaken.’
'We willen wel gewoon winnen natuurlijk. Met 6-5, zoiets. Dan heeft iedereen een mooie dag'
Maar goed, Ajax heeft voor Swart dit seizoen al vaak genoeg aan de verkeerde kant van de score gestaan. ‘We willen wel gewoon winnen natuurlijk.’ En het hoeft heus niet met 0-8, zoals Bayern München de afscheidswedstrijd voor Johan Cruijff eens bruut verstierde. ‘Met 6-5, zoiets. Dan heeft iedereen een mooie dag.’
Later die vrijdag is op het trainingscentrum van Liverpool een persconferentie belegd rondom de jaarlijkse benefietwedstrijd met oud-spelers. In de achtste editie wordt er geld opgehaald en aandacht gevraagd voor de strijd om kinderen op school en daarmee uit de handen van straatbendes te houden. Een doel dat belangrijker is, maar minder aandacht krijgt dan de lading die erbovenop is gekomen: een laatste saluut voor Sven.
Een kwartier later dan gepland schuifelt de Zweed het perszaaltje binnen, ondersteund door zijn assistent-voor-één-dag John Barnes. De ex-international is gezegend met een Ruud Gullit-achtig charisma, hij lacht en dolt meteen met iedereen die hem voor de voeten komt. Eriksson oogt breekbaar, maar vriendelijk. Hij groet bekende gezichten van vroeger. Verslaggevers die hem helse tijden bezorgden als bondscoach, maar venijn heeft van twee kanten plaatsgemaakt voor mildheid. Vroeger is geweest, later is er amper. Wat Eriksson nog rest is nu, en nu telt hij zijn zegeningen. ‘Dit is als een droom’, zegt hij met zachte stem, de handen gevouwen. ‘Een droom waarvan ik nooit had durven dromen dat-ie ooit zou uitkomen.’
Zijn rode verlangen ontstond in Torsby, in het westen van Zweden, waar hij opgroeide tussen de naaldbomen en skihellingen. Hij raakte al jong in de ban van het voetbalspel, maar zag op jonge leeftijd in dat hij het talent miste om als speler furore te maken: als degelijke, maar onopvallende rechtsback bleef hij steken in de Zweedse tweede divisie. Nog voor zijn dertigste ging hij zich richten op een trainersloopbaan. De legendarische Liverpool-teams van managers Bill Shankly en Bob Paisley vormden een vroege inspiratiebron. ‘Mijn vader was een Liverpool-fan. Dat is hij nog steeds, hij leeft nog. Bij hem is het begonnen. De Zweedse tv begon ergens in de jaren zeventig met het uitzenden van Engels voetbal. Elke zaterdag kon ik een wedstrijd zien. Vanaf die tijd was het: Liverpool, Liverpool, Liverpool.’
Tussen de bossen en meren vergaapte hij zich met zijn vader aan spelers als Kevin Keegan en Kenny Dalglish. In 1979, net als jonge en voor velen volslagen onbekende trainer verrassend aangesteld door de Zweedse topclub IFK Göteborg, zocht hij contact met Liverpool. ‘Ik schreef een brief naar de club en vroeg of ik een training mocht komen bekijken. En ik werd uitgenodigd. Ik mocht alles zien. Zelfs de boot room, waar alle schoenen van de spelers werden bewaard. Het was geweldig.’
'Nergens ter wereld heb ik een stadion gevonden met een betere sfeer. En dat komt deels door Het Lied'
Eriksson keek zijn ogen uit en leerde waardevolle lessen. ‘Liverpool domineerde het voetbal en de kwaliteit van de spelers was ongelooflijk. Maar elke trainingssessie was hetzelfde, en eigenlijk heel eenvoudig: de bal één of twee keer raken, daar draaide het om. Maak voetbal niet te ingewikkeld, houd het simpel. Dat was de basis. Ik heb er veel van opgestoken.’ Hij was daarna nog veertig jaar coach en won onderweg de UEFA Cup met Göteborg, de Europa Cup II met Lazio en nog tal van landstitels en andere prijzen in Zweden, Portugal en Italië, maar van de heilige graal bleef hij verstoken. Bijna kwam het ervan, herinnert Eriksson zich. ‘Eénmaal was ik dichtbij. Lang geleden. Ik had contact met de leiding van Liverpool, maar het kwam er niet van. Nu gaat het dan toch nog gebeuren. Eerst dacht ik dat het een grap was, maar nee. Ik ben zeer vereerd en dankbaar dat Liverpool mij deze kans geeft. Het is ongelooflijk, want ik heb hier nooit gewerkt.’ Hij buigt naar John Barnes en legt een hand op zijn schouder. ‘Ik ben geen held van de club, zoals hij.’ Zijn loopbaan bracht hem wel geregeld op Anfield. ‘Ik heb hier vaak gecoacht. Nergens ter wereld heb ik een stadion gevonden met een betere sfeer. En dat komt deels door Het Lied. Hoe dat klinkt, als de spelers naar buiten komen. You’ll Never Walk Alone. Als ik het hoor...’ Eriksson plukt aan de mouwen van zijn zwarte trui. ‘Ik heb het zo vaak gehoord en gezien, maar het blijft ongelooflijk. You’ll Never Walk Alone, dat is iets… magisch.’ Naast hem knikt Barnes instemmend. Het lied van Gerry & the Pacemakers werd gedraaid op de begrafenis van zijn vader.
Gezegend mens
Morgen staat Eriksson wat te wachten, weet de vroegere linksbuiten. ‘Sven heeft Engeland gecoacht in ons stadion. Maar met Liverpool op Anfield spelen, dat is heel iets anders.’
Zojuist werd bekend dat ook de laatste kaarten zijn verkocht. Eriksson kan het amper geloven. ‘Een vriendschappelijke wedstrijd voor zestigduizend mensen. Het is onvoorstelbaar.’ Barnes is minder verbaasd. ‘Dat is Liverpool. Al was het vroeger anders. Ik deed zelf wel vaker mee aan dit soort wedstrijden, maar dan werden ze nooit heel serieus genomen. Dan deden er vooral Engelse jongens mee. Zij laten zich snel gaan na hun loopbaan. Europese jongens niet. De spelers van morgen zijn jong en fit, fitter dan ik in ieder geval. En ze komen van over de hele wereld hierheen. Niet voor het geld, maar voor wat Liverpool betekent. Voor de rol die deze club speelt in de samenleving. Dát is waar deze club om draait. De Champions League en de Premier League zijn geweldig, maar deze gemeenschap, die is het belangrijkste.’ Maar het gaat erop tegen Ajax, belooft Barnes. ‘Wij willen winnen, zij willen winnen.’ Met grote ogen: ‘Ik wist genoeg toen ik van jongens hoorde dat ze veel namen uit de Ajax-selectie niet herkennen. Dat betekent dat het jonge spelers zijn, die nog maar net zijn gestopt. We hoopten op de De Boers, de Regi Blinkers, de oudjes’, zegt Barnes, die wel in is voor een relletje of de carrière van Blinker nooit uitvoerig heeft bestudeerd. ‘Maar wij gaan jonkies tegen krijgen morgen.’
Simon Tahamata bijvoorbeeld, 67 jaar. Eeuwig jeugdig, dat wel. Als de sociale projectenmanager van Liverpool aan een spreekbeurt begint over de maatschappelijke activiteiten van club, slaat bij Eriksson de vermoeidheid zichtbaar toe. De ziekte en de zware behandelingen eisen hun tol. Maar er zijn nog wel wat Engelse verslaggevers die wat van hem willen weten. Hoe hij denkt over Jürgen Klopp? Of Liverpool kampioen gaat worden? Wint Engeland het EK? Elk quootje levert toch weer een artikeltje op. Eriksson werkt beschaafd mee en geeft ze wat ze willen. Ja, Engeland kan Europees kampioen worden. Wie weet. ‘Maar Frankrijk ook. Of Portugal.’ Een man vraagt zich af hoe de voormalige bondscoach denkt over de nationale discussie rondom ‘the kits’. Eriksson, verbaasd: ‘Kids?’
De reporter legt uit dat hij op het shirt van het nationale elftal doelt, waar nu naar de smaak van menig Engelsman door een sponsor een vlaggetje met de verkeerde kleur op gezet is. Het is nogal een kwestie voor een man die slechts maanden te leven heeft. ‘Ach’, reageert Eriksson minzaam. ‘Daar heb ik helemaal geen mening over.’ Eriksson kijkt naar Yaniseth Alcides, die achter in het zaaltje heeft plaatsgenomen. Hij leerde haar kennen tijdens zijn periode als bondscoach van Mexico, waar zij werkte als nachtclub- danseres. Sinds zestien jaar zijn ze samen, Eriksson is dankbaar voor haar steun tijdens zijn ziekte.
'De dingen die ik goed heb gedaan, worden gevierd. En ik lééf nog'
Hij pakt zelf nog éénmaal het woord. ‘Ik ben blij, ik ben gelukkig’, beweert Eriksson. ‘De dingen die ik goed heb gedaan, worden gevierd. En ik lééf nog. Je moet normaal eerst doodgaan en je eigen begrafenis bezoeken, om mensen zulke mooie dingen over je te horen zeggen. Ik hoor allemaal warme woorden, terwijl ik er nog ben. Ik ben een gezegend mens.’
Als het kon, ging hij gewoon weer definitief als trainer aan de slag. ‘Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik het niet zou missen. Maar het gaat niet meer. Het is goed zo. Ik heb gedaan wat ik heb gedaan. Nu is het voorbij, bijna dan. Dit wordt mijn laatste wedstrijd.’
Eriksson bedankt voor alle belangstelling en steun, hijst zich uit zijn stoel en strompelt terug naar de uitgang. Voor de drempel houdt hij in, steekt een hand uit en lacht vriendelijk. ‘Ah, bezoek uit Nederland zelfs. Het is voor mij extra mooi dat de wedstrijd van morgen tegen Ajax is. Net als Liverpool een club die jarenlang toonaangevend is geweest in Europa. Met Cruijff, maar ook daarna. Clarence Seedorf heb ik nog naar Sampdoria gehaald. Hij was nog zo jong, maar had al een Champions League gewonnen.’ Seedorf noemde Eriksson ooit de trainer die hem het meest heeft bijgebracht. Vooral door te benadrukken dat het belangrijk het is om je aan te passen aan een ander land, een andere cultuur. ‘Grote speler, geweldige jongen’, prijst Eriksson. Van dichtbij oogt hij nog fragieler. Maar in zijn ogen verschijnt een twinkeling. ‘Liverpool – Ajax, wat een affiche...’
Kippenvel
Op zaterdagmiddag spoelt een rode golf vanuit de arbeiderswijken aan de Mersey naar het machtige Anfield Road, een soort Stonehenge voor stadionliefhebbers. Overal lonkt de aanblik van de krullenbos van Mo Salah, de stoere tronie van Virgil van Dijk en de porseleinvitrine van Jürgen Klopp. Vandaag zijn zij eens niet de toegezongen helden. Er wordt tijdens het voorlezen van de opstellingen wel geklapt voor Olaf Lindenbergh, Derk Boerrigter, Demy de Zoo, en al die andere legendarische Ajacieden. Zelfs reservedoelman Stan Bijl – nul wedstrijden voor de Amsterdammers achter zijn naam – mag zich vandaag een Ajax Legend wanen. Hartstochtelijk applaus klinkt voor Jari Litmanen, die net als Eriksson als kind in Scandinavië werd gegrepen door de magnetische aantrekkingskracht van Liverpool FC.
De Fin wist zijn jongensdroom wel waar te maken, door de kleuren van FC Barcelona in 2001 te verruilen voor de kleur van zijn hart. Blessureleed overschaduwde zijn achttien maanden bij Liverpool, maar zijn carrière had een kroon gekregen: hij had het beroemde shirt gedragen en mogen spelen in het mythische stadion. Deze zaterdag zal hij voor zowel Liverpool als Ajax uitkomen, net als Ryan Babel. Zestigduizend supporters worden bevangen door weemoed en hunkering als Fernando Torres wordt voorgesteld. De Spanjaard oogst het hoogste volume, ware het niet dat ook ene Steven Gerrard meespeelt. Eén man krijgt een aparte introductie van de omroeper. ‘Ladies and gentleman, your Liverpool-manager for a day: Sven-Göran Eriksson!’
Hij trekkebeent de glorieuze grasmat op, zwaaiend, buigend en knikkend. En dan klinkt het stadionlied der stadionliederen, vormt The Kop een hemels koor, en schiet bij een onberispelijke Zweed het water in de ogen. Krijg hier maar eens géén kippenvel van. Eriksson veegt zichzelf bijeen, en gaat met de spelers van Liverpool de tegenstanders af. Simon Tahamata maakt een buiging, Rafael van der Vaart geeft een klopje op de rug en aan het einde van de rij wacht Eriksson de ferme handdruk van collega-trainer Sjaak Swart, alleen op papier tien jaar ouder. Dan schuifelt de Zweed naar zijn stoel. Fotografen verdringen zich om hem heen, maar zoveel valt er aan Eriksson ook niet te fotograferen. Hij is niet zo excentriek en mediageniek als de werkelijke manager van Liverpool. Vanbinnen zal het stormen, dat kan niet anders.
Gekunsteld
Even later opent Boerrigter de score na een splijtende pass van De Zeeuw. Eindelijk weer eens een vloeiende Ajax-aanval, ziet ook Swart goedkeurend. En achter hem de net van zijn taken als interim-directeur verloste Jan van Halst, mogelijk voor straf veroordeeld tot de reservebank. Voor hem ontspint zich een wedstrijd in wandeltempo, gedreven door sentiment, gedragen door de samenzang op de tribunes. Er staat niets op het spel, waardoor demonstratiewedstrijden altijd iets gekunstelds hebben. Supporters kunnen zich moeilijk gaan opwinden over de tactiek, een mislukte actie of de scheidsrechter. Het is zitten en mijmeren, maar dat kunnen ze in Engeland als nergens anders. De zon breekt door, Gerrard strooit als vanouds met passes, Anfield Road spint. Een halve heilige is hij hier, Stevie G. Een jonge supporter rent als een ontsnapte puppy het veld op. Vijf stewards zetten de jacht op hem in, maar het ventje produceert de snelste sprint van de middag en weet zich tegen de borst van zijn held te drukken. Beveiligers willen hem ontzetten, maar Gerrard stuurt ze weg. Hij geeft een knuffel aan de jongen, die onder applaus van het veld gaat. Voor Gerrard geen vrijblijvend voetbal trouwens, dat zit niet in hem. De middenvelder jut teamgenoten op, zet tackles in en wijst de scheidsrechter op overtredingen van Ajacieden.
Aan de andere kant is Edgar Davids ook nog altijd helemaal Edgar Davids, niet alleen vanbuiten. Boerrigter anticipeert niet goed op een dieptepass en krijgt dat te horen. Kenneth Perez, in witte schoentjes, zet zijn werkzaamheden in de ESPN-studio gewoon voort op het veld van Anfield: hij beschouwt het spel van een afstandje en wijst waar de ballen naar toe moeten en hoe spelers moeten lopen.
Van der Vaart heeft heel veel last van plaatselijke tegenwind en hapt al snel naar adem. Torres oogt in het strafschopgebied soms net zo klungelig als na zijn transfer van Liverpool naar Chelsea. Litmanen ziet er nog net zo uit als twintig jaar geleden, de haren gitzwart, maar verspeelt in een half uur meer ballen dan in zijn hele profloopbaan. Maar ach, wie mort erover op een dag als vandaag?
De ooohs en aaahs blijven maar rollen. Supporters kijken ongelovig naar Dirk Kuijt, die als enige tien jaar jonger oogt dan in zijn spelerstijd hier. Maar dat heeft dan ook wel wat geld gekost. Kiki Musampa maakt 0-2, rechts van de hoofdtribune springen vier in Ajax-kleding gestoken mannen op. Ze ballen hun vuisten, geven elkaar high-fives en roepen het uit: “Yes, yes, yes!” De mensen om hen heen aanschouwen het tafereel met vrolijke verbazing. Ze weten niet hoe diep de Ajax-supporters dit seizoen hebben gezeten. Dennis Gentenaar houdt de Amsterdammers met een paar fraaie reddingen nog lang op de been, maar na rust buigt Liverpool de achterstand om. Gregory Vignal, Djibril Cissé en Nabil El Zhar scoren, voordat ook Fernando Torres eindelijk raak schiet. Als vanouds knielt hij voor The Kop. Eriksson steekt een duimpje op, en snuit zijn neus. De slotfase is spannend voor Sonny Silooy, Clyde Wijnhard en Jan van Halst. Minutenlang staan ze klaar om in te vallen, maar de bal gaat maar niet uit het spel. De klok tikt naar het einde, Silooy wordt gek: roei die bal over de lijnen, gebaart hij. Een minuut voor tijd besluit de scheidsrechter het spel maar stil te leggen voor een wisselmoment. Van Halst slaagt er in zijn ultrakorte optreden nog in Steven Gerrard door de benen te spelen. Toch nog een geslaagde actie dit seizoen. En zo eindigt een memorabele middag met een 4-2 zege voor Liverpool, en wint Eriksson zijn laatste wedstrijd voor zijn gang naar de eeuwige aardbeienvelden.
Barnes en Ian Rush, zijn andere assistent, moedigen hem aan naar The Kop te gaan. Eriksson aarzelt, maar volgt dan het spoor naar de fanatieke aanhang van Liverpool. De Zweed krijgt een respectvol applaus. Geroerd steekt hij een vuistje op, en strompelt naar binnen.
'Die Engelse scheidsrechter was niet altijd even eerlijk'
In de catacomben zegt Sjaak Swart tegen het verzamelde journaille dat hij genoten heeft van de ambiance. En van zijn gelegenheidsteam, waarvan hij beweert dat het best partij zou kunnen bieden tegen het eerste van Ajax. ‘Ik denk dat ze het nog heel moeilijk zouden krijgen tegen ons.’ En ja, Swart zou Swart niet zijn zonder kritiek op de arbitrage. ‘Die Engelse scheidsrechter was niet altijd even eerlijk.’ Bovendien is hij van mening dat Liverpool jongere en fittere spelers had geselecteerd. ‘Zes of zeven van hun jongens spelen nog gewoon.’ Alleen de clubloze Babel is nog niet officieel gestopt, maar dat is een detail. Swart hoopt dat het horrorseizoen van Ajax gauw voorbij zal zijn en hij nooit meer hoeft wakker te liggen van Sven Mislintat. ‘We hebben twaalf spelers van die Duitse meneer gehad… echt schandalig!’ Maar ach, daar gaat het vandaag allemaal niet om. Eriksson sleept zich naar zijn laatste post-match press conference, zijn makkelijkste ooit in Engeland. Hij krijgt complimenten voor zijn goede wissels, waarmee Liverpool de wedstrijd keerde. Niet nodig, lacht de Zweed. ‘Dat stond allemaal al vast voor de aftrap. Iedereen moet spelen. In de eerste helft waren we goed, in de tweede helft nog beter. Het was een mooie comeback. Ik heb niet veel hoeven te zeggen. Als je een Liverpool-shirt aantrekt, dan gaat alles bijna vanzelf. Voetbal is niet zo ingewikkeld.’
De emoties dringen langzaam door het harnas heen. De stem die trilt, ogen die beginnen te knipperen. Eriksson demonstreert wat er gebeurde toen hij You’ll Never Walk Alone hoorde. ‘I cry’, zegt hij zachtjes, zijn rechtervinger over zijn wang strijkend.
Als beginnend trainer ervoer hij hoe mooi en puur voetbal kan zijn toen hij zijn licht opstak in Liverpool. En daar voelde hij het op een andere manier weer toen hij een halve eeuw later terugkeerde, als man in zijn laatste levensfase. ‘Het was een prachtige dag’, verzucht Eriksson. ‘Een herinnering voor het leven.’