Als de Amsterdamse vioolbouwer Walter Vedder in 1888 te horen krijgt dat zijn smalle huisje aan de Prins Hendrikkade moet verdwijnen zodat op diezelfde plek het Victoria Hotel gebouwd kan worden, neemt hij het als burger op tegen de heersende klasse: hij vraagt een krankzinnig bedrag voor zijn huis, en een jarenlange strijd is het gevolg.
Zo begint de roman Publieke Werken van Thomas Rosenboom uit 1999, een op werkelijke feiten gebaseerd verhaal van een vergeefse strijd van het individu tegen het collectief. Ik moet er de laatste tijd vaak aan denken, dankzij Tania Mintjens.
Tania Mintjens is een fascinerende figuur. Zij is geen vioolbouwer, maar eigenaar van een fabriek in eikenhouten meubelen. Haar vader werd er rijk mee, en nu runt Tania de handel met haar broer. In 2012 is ze uit het familiebedrijf gestapt, zij en haar familieleden behoren tot de rijkste Belgen. Onder dat bezit bevindt zich grond waarop het klassieke Antwerpse stadion De Bosuil staat.
De Bosuil is een oud stadion – binnenkort zal het honderd jaar geleden zijn dat het werd geopend. Het is een traditioneel stadion. Het is een goor stadion. Het is een van de laatste voetbalstadions die niet op een modern winkelcentrum lijken. Hoe goor en vies en schitterend de Bosuil precies is, kun je nog tweewekelijks gaan bekijken, want het Antwerp van Van Bommel, Overmars, Alderweireld, Vincent Janssen, het kampioenschaps-Antwerp waar geld geen probleem is (tot het van het ene moment op het andere een heel acuut probleem wordt, want zo gaat dat, met voetbalclubs waar het geld plots tegen de plinten klotst), het Antwerp van de mondaine patjepeeër Paul ‘Polleke Botox’ Gheysens voetbalt er nog steeds.