Je bouwt al 45 jaar violen. Dat kun je heel goed. Iedereen zegt dat je heel mooie violen maakt. Ze komen uit de hele wereld speciaal naar jou toe om een viool te laten maken. En dan komt opeens Louis van Gaal je atelier binnen wandelen.
Vluchtige blik door je werkplaats. Zijn vingers langs je werkbank. Louis pakt een viool en gaat voor je staan. Daarna volgt er een lange monoloog. ‘Ik hou van de dwarsfluit. Dat vind ik een fijn instrument, want je moet er heel hard in schreeuwen en dan komt er aan het eind van de fluit vanzelf muziek uit, wat ik ooit aan Barry Hay heb geleerd en in ruil daarvoor heeft hij mij perfect Engels leren spreken. Maar wat sta jij mij nou aan te kijken met die viool-ogen van je? Waarom provoceer jij mij?! Waarom zitten er maar vier snaren op? Dus jij dacht: Meneer Louis van Gaal heeft een rare neus, dus dan doe ik er maar vier snaren op. Hoeveel vingers heb ik aan mijn hand? Precies!’