
Na de dreun van dinsdag volgt de schok van zondag. Vijf dagen na de uitschakeling in de Champions League ging het opnieuw mis voor Liverpool, dit keer op Wembley in de finale van de League Cup. Het had de eerste prijs voor trainer Arne Slot moeten worden, als opmaat naar een nieuw tijdperk.
Terwijl de ene helft van Wembley snel leegstroomt, zwelt het gejuich aan de andere kant juist aan. Een kleine veertigduizend Newcastle United-supporters vieren feest. Voor velen van hen is het de eerste keer in hun leven dat ze hun club een prijs zien winnen. Mannen vallen elkaar huilend in de armen, sjaals zwaaien triomfantelijk door de lucht. De ontlading is indrukwekkend.
Twee jaar geleden eindigde de finale nog in een teleurstelling tegen het Manchester United van Erik ten Hag. Maar dit keer liet Newcastle vanaf het eerste fluitsignaal merken dat ze niet opnieuw de pijn van een verloren finale wilden voelen. Dat was zichtbaar op het veld, bij spelers als Joelinton en Bruno Guimarães, en hoorbaar op de tribunes.
Arne Slot en Sipke Hulshoff kijken toe terwijl de spelers van Newcastle hun ereronde lopen. Voor hen ontvouwt zich een zwart-witte zee van uitzinnige fans. Het feest waar zij zelf zo graag hadden gestaan, blijft uit. Na de pijnlijke exit uit de Champions League ging ook de League Cup-finale verloren. Hoeveel plannen ze ook smeedden, welke wissels ze ook doorvoerden, niets leek te helpen. Heel even flakkerde de hoop op een wonder van Wembley op, toen Federico Chiesa in blessuretijd de 1-2 maakte. Maar het zat er niet in en dat werd gaandeweg steeds duidelijker. Wat John Heitinga en Hulshoff ook influisterden, grip op de tegenstander kregen ze niet.