John Motson en de schoonheid van het commentaar
PRO

John Motson en de schoonheid van het commentaar

John Motson, The Voice Of English Football, is donderdag op 77-jarige leeftijd overleden. Met zijn kenmerkende enthousiasme verhaalde de domineeszoon in 2015 tegenover VI over zijn loopbaan en de vele Nederlanders die hij onderweg was tegengekomen.

Een duf hotel in het deftige Londense stadsdeel Knightsbridge. In de bar bladeren mensen door hun krantjes, anderen staren glazig naar buiten. De muzak kabbelt, personeelsleden staan te gapen. Voor de ingang stopt een taxi. Een grijze meneer wurmt zich naar buiten en schuifelt de lobby in. Niemand slaat acht op het gekromde mannetje, totdat hij zijn Nederlandse bezoek ontwaart en al van verre begroet. ‘Well, hello there!’, roept hij uit. ‘Good morning! How are you?!’

Nu weet iedereen wie hij is. Dé stem is binnen en heeft het slaperige barretje plots tot leven gewekt. Dezelfde stem die al decennialang erin slaagt zelfs de meest bloedeloze Engelse voetbalwedstrijd te transformeren tot een spektakelstuk. Dat licht raspende, immer opgewekte en altijd net tegen overslaan aanhangende geluid van John Motson, alias The voice of English football. Al bijna een halve eeuw levert hij de soundtrack bij het voetbalparadijs. Een instituut binnen dat andere instituut, Match of the Day. Onderscheiden door koningin Elizabeth (The Most Excellent Order of the British Empire), Engelse wetenschappers (stelden vast dat Motson twee keer zo snel, hard en gevarieerd kan praten als een normaal mens) en het tv-kijkende publiek (de routinier eindigt nog altijd steevast bovenaan in populariteitspolls).

Ook door hem becommentarieerde voetballers zijn lovend. ‘Aaaah, John Motson’, zei Arnold Mühren onlangs, tijdens een bezoek aan zijn voormalige club Ipswich Town. ‘Als ik terugdenk aan mijn prachtige tijd in Engeland, denk ik ook terug aan zijn commentaar. Ik zorgde er na wedstrijden altijd voor dat ik ruim op tijd thuis was om Match of the Day te bekijken. Daarvan kon ik echt genieten, nog steeds trouwens. En zeker als John Motson commentaar geeft. Hij kan een mooie goal nog net wat mooier maken.’ Zelfs het bericht waarmee Motson bellers verwelkomt in zijn voicemailbox is enthousiast genoeg om regenwolken te verdrijven. ‘Hello!! This is Motty!’

Ook bij eenvoudige voetbalspelletjes kunnen ze het commentaar van John Motson waarderen.
Ook bij eenvoudige voetbalspelletjes kunnen ze het commentaar van John Motson waarderen.

Kerk

De zeventigjarige vraagt de VI-verslaggever hoe diens naam dient te worden uitgesproken, oefent een paar keer totdat de uitspraak perfect is, informeert naar de gezondheid van Johan Cruijff, de buik van Kees Jansma en de teloorgang van Oranje, flirt met de bardame en begint direct Nederlandse namen op te lepelen: Hans van Breukelen, Ruud van Nistelrooy en Dennis Bergkamp, maar óók Ron Willems, Robin van der Laan en Hans Segers. Martin én Cock Jol. Oog voor schoonheid en een feilloos geheugen; ook dat zijn pijlers onder zijn status als beste Engelse commentator ooit. Maar het zit ’m dus vooral in die gepassioneerde voordracht. ‘Lovely! Thank you!’, begroet hij de kop cappuccino voor zich. Zijn stemkunsten heeft hij niet van een vreemde. Pa was dominee, eentje die zijn boodschap naar verluidt ook aantrekkelijk wist te verpakken. ‘Hij had een zeer krachtige stem’, zegt Motson, zijn stropdas nog even fatsoenerend. ‘Mijn vader kwam zonder microfoon tot helemaal achter in de kerk. Het zou dus best kunnen dat je genetische factoren kunt aanwijzen in mijn manier van werken. Wat ik zeker weet, is dat ik van mijn vader de liefde voor het voetbal heb meegekregen.’

Hij werd geboren in Manchester, maar kwam al gauw in alle hoeken van het land. Motson senior was een rondtrekkend priester. Als hij in een andere stad moest preken, nam hij steevast zijn zoon mee. Die leerde zo talloze kerken en stadions van binnen kennen. ‘Samen bezochten we heel veel wedstrijden. Arsenal, Tottenham Hotspur, de clubs in het noorden; we kwamen overal. Een tijdlang woonden we in het zuiden van Londen, toen gingen we vaak naar Charlton Athletic. Later verhuisden we naar de andere kant van de Thames en kreeg mijn vader een zwak voor Chelsea.’ Motson ging op kostschool in Suffolk. Als senior hem opzocht, brachten de twee regelmatig een bezoekje aan de dichtstbijzijnde profclub: Ipswich Town. Het is een van de verenigingen waar ze Motson claimen als celebrity fan, maar volgens hemzelf klopt dat niet. ‘Een uitgesproken voorkeur had ik nooit. Ik was gewoon gek van de sport op zich. Door al die reisjes met mijn vader kreeg ik een heel goede, algemene voetbaleducatie.’

Hij bezit programma-boekjes van alle FA Cup-finales sinds 1922, dus ook eentje van de zogenoemde Rainy Day Final in 1924. ‘Wat denk je dat die waard is? Achtduizend pond!’

Als kind verzamelde hij tickets en programmaboekjes. ‘Eerst alleen souvenirs van wedstrijden die ik zelf had bezocht. Daarna schreef ik brieven aan clubs met de vraag of ze me wilden helpen. Stuurde ik een envelop met postzegel mee. En dan was ik dolgelukkig als die gevuld terugkwam van pakweg Everton of Preston North End.’ Motson zou nooit meer stoppen met verzamelen. Hij bezit programmaboekjes van alle FA Cup-finales sinds 1922. Dus ook eentje van de zogenoemde Rainy Day Final in 1924, een 2-0 zege van Newcastle United op Aston Villa. ‘De tweede finale op Wembley. Het regende de hele middag, toeschouwers gebruikten hun boekjes als beschutting. Het was ontzettend lastig er eentje te vinden met een voorkant. Maar het is me gelukt. Wat denk je dat die waard is? Nou? Achtduizend pond! Niet dat ik dat boekje ooit zal verkopen, welnee.’

Motson was dus al jong voetbalgek, maar dan toch vooral in passieve zin. Al vroeg was hij op de beperkingen van zijn eigen talent gestuit. Dat op zijn kostschool alles om rugby draaide en voetbal als minderwaardig werd beschouwd, werkte ook niet in zijn voordeel. Uiteindelijk piekte Motson als speler bij The Roving Reporters, het vriendenclubje dat hij vijftig jaar geleden met een aantal andere aspirant-journalisten oprichtte. Toch zou hij uitgroeien tot een iconisch figuur in het Engelse voetbal. Naar eigen zeggen met dank aan een flinke dosis toeval en geluk.

Experiment

Een baan als krantenverslaggever, dat was zijn doel. Op zijn zestiende zette Motson een eerste stap op de ladder met een aanstelling als loopjongen bij de Barnet Press Weekly Newspaper. Er hoefde maar íéts in het stadje boven Londen te gebeuren of hij stond er met zijn neus bovenop. Zijn werkveld was breed. ‘Ik versloeg auto-ongelukken, bruiloften, begrafenissen en voetbalwedstrijden.’ Die laatste categorie sprak hem het meest aan en na vier jaar besloot hij dat het tijd was te specialiseren: Motson wilde sportverslaggever worden. Hij solliciteerde bij zo ongeveer alle ochtend- en avondbladen van Engeland. The Morning Telegraph in Sheffield hapte toe. ‘Die titel bestaat niet meer, maar het was een kwaliteitskrant. Het geweldige was dat ik op alle clubs in de regio werd afgestuurd. De ene week zat ik bij Sheffield Wednesday, de week erop bij Sheffield United. Of bij Rotherham United, Mansfield Town of Chesterfield. Ik maakte van alles mee, schreef mijn stukjes met plezier en dacht dat ik mijn roeping had gevonden.’

In die tijd begon de BBC experimenten met regionale radiozenders. Een van de eerste proefstations werd opgezet in Sheffield. ‘Alles nog met minimale middelen. Mijn chef bij de krant mocht een sportprogrammaatje in elkaar draaien. Hij vroeg ons, zijn redacteuren, na het bezoeken van een wedstrijd naar de studio te komen om kort verslag uit te brengen.’ Motson bleek zich aardig te kunnen redden met een microfoon. ‘Ik weet nog dat een eindredacteur bij de krant tegen me zei: “John, ik hoorde zaterdag je verhaal op de radio en las daarnet wat je voor de krant hebt ingeleverd. Vooral doorgaan met dat omroepwerk!” Dat advies nam ik ter harte.’ Hij reageerde met succes op een vacature als sportredacteur bij BBC Radio 2. Mocht hij presentatietekstjes schrijven en uitslagen voorlezen. Zijn stem viel in de smaak, zodat Motson eind 1969 debuteerde als wedstrijdcommentator op de radio. Anderhalf jaar later kwam er op de tv-afdeling een plekje vrij na het vertrek van Kenneth Wolstenholme (onsterfelijk dankzij de kreet: ‘They think it’s all over… It is now!’, bij de allesbeslissende vierde Engelse goal in de WK-finale van 1966) en besloot de staatsomroep een jong talent de kans te geven. ‘De keuze viel op mij’, zegt Motson, glunderend alsof hij het nieuws zojuist heeft vernomen.

Legendarische presentatoren van Match of the Day door de jaren heen, met als stralend middelpunt Gary Lineker. Boven hem vanaf links David Coleman en Kenneth Wolstenholme en onder hem Jimmy Hill en Des Lynam.
Legendarische presentatoren van Match of the Day door de jaren heen, met als stralend middelpunt Gary Lineker. Boven hem vanaf links David Coleman en Kenneth Wolstenholme en onder hem Jimmy Hill en Des Lynam.

Op 9 oktober 1971 klonk zijn stem voor het eerst tijdens Match of the Day. ‘Mijn eerste wedstrijd was een uiterst vergeetbare 0-0 tussen Liverpool en Chelsea. Ik hield geen bijzonder goed gevoel over aan mijn debuut. De overgang van radio naar tv vond ik lastig. Ik was gewend te vertellen wie welke kant op trapte, hoeveel het stond en hoelang er was gespeeld. Nou, dat konden de mensen thuis zelf ook wel zien. Ik moest iets zien toe te voegen, maar wist niet wat.’ De doorbraak kwam tijdens een FA Cup-duel tussen Hereford United en Newcastle United in 1972, een wedstrijd die de geschiedenis zou ingaan als een van de grootste Engelse bekersensaties ooit. De amateurs stootten de sterren van Newcastle uit het toernooi, de volstrekt onbekende Ronnie Radford tekende met een daverende knal voor het Doelpunt van het Seizoen en op de tribune joelde een jonge BBC-verslaggever alsof zijn voeten in brand stonden. Sfeerreporter John Motson was geboren.

Rod Stewart

Nu is hij 44 jaar, ruim tweeduizend wedstrijden en een stuk of twaalf kenmerkende winterjassen van schaapswol verder. Zijn karakteristieke stemgeluid is het enige constante in een voortdurend transformerende wereld. Motson stamt nog uit de tijd van de zwart-wit tv, zie daarvoor een van zijn meest gememoreerde uitspraken: ‘For the benefit of those watching in black and white, Spurs are in yellow.’ Het was niet grappig bedoeld.

Niet alleen de tv’s veranderden. ‘In die eerste jaren had je nog geen reclameborden in de stadions. Ik herinner me nog dat ik, ergens in de jaren zeventig, bij Sheffield United kwam en een nieuwe medewerker zich aan me voorstelde. Hij noemde zichzelf commercieel manager. Ik schoot in de lach. Wat is dat, iets nieuws? “Ja”, zei hij, “en wil je nu misschien ook ons nieuwe restaurant even zien?” Daarvoor bedankte ik. Ik heb geen tijd om nog naar het centrum te gaan, ik moet zo de wedstrijd verslaan. Wat bleek? Er zat een restaurant ín het stadion! Alles stond nog in de kinderschoenen. Neem ook de ideeën op fysiologisch gebied. Alan Hansen (verdediger van Liverpool tussen 1977 en 1991, daarna jarenlang analyticus bij Match of the Day, red.) vertelde me ooit over de warming-up in zijn beginjaren bij Liverpool: vier kniebuigingen in de kleedkamer. Dat was alles.’

In gesprek met VI’s Geert-Jan Jakobs.
In gesprek met VI’s Geert-Jan Jakobs.

Als commentator was het behelpen. ‘De BBC beschikte over één Action Replay, een machine waarmee je op locatie een moment kon herhalen. Maar op zaterdagmiddag werd dat apparaat altijd gebruikt bij paardenrennen. Die races werden namelijk live uitgezonden, het voetbal niet. Aan onze samenvattingen konden studiomensen achteraf nog herhalingen toevoegen. Maar als commentator in het stadion had je daar niks aan. Je moest in één keer alles goed zien en benoemen, want achteraf tekst invoegen was dan weer niet mogelijk. Elk doelpunt vormde een beproeving. Terwijl spelers juichend over het veld liepen, moest jij alvast het commentaar geven voor bij de herhaling die later zou worden ingevoegd en die je zelf dus niet zag. Dan probeerde je zo goed mogelijk voor de geest te halen hoe de goal tot stand was gekomen en wie de bal allemaal had geraakt. En dan was het altijd weer hopen en bidden dat je het juist had gezien.’

Motson blaast het uit. ‘In die tijd heerste er een pretty tasty concurrentiestrijd tussen BBC en ITV, zeker rond de grote wedstrijden. Ik was altijd bang fouten te maken. Kon nachtenlang wakker liggen voor een wedstrijd. Die nervositeit raakte ik eigenlijk pas kwijt nadat ik met wat vrienden was uitgenodigd voor een potje voetbal bij zanger Rod Stewart, in het begin van de jaren negentig. Na afloop vroeg ik hem of hij nooit zenuwachtig is als hij op een podium stapt. “Waarom zou ik?”, antwoordde hij. “Singing is what I do”. Die nuchterheid vond ik zo treffend, zo inspirerend ook. Rod heeft gelijk, dacht ik. Waarom zou ik me druk maken over het geven van commentaar? Het is gewoon wat ik doe.’

Tegenwoordig krijgt Motson op de perstribune na elk moment van importantie direct een rits herhalingen uit alle hoeken en standen voorgeschoteld. Toch vindt hij het vak niet gemakkelijker geworden. ‘Het spel is een stuk sneller geworden, dat voorop. Daarbij speelde elke ploeg vroeger met de rugnummers 1 tot en met 11 en wist je precies wie waar stond. Geloof het of niet, maar buitenspelers stonden nog aan de zijkant van het veld! Teams hadden één reserve op de bank, die alleen mocht meedoen in het geval van een blessure. Vandaag de dag werken clubs met enorme selecties en moet ik op wedstrijddagen 36 spelers in de gaten houden. Eerlijk waar, dat vind ik het moeilijkste van alles. Ik vind het vreselijk als managers in de slotfase nog twee of drie keer wisselen. Dan steek ik een verhaal af over de man die erin komt, terwijl ik me intussen afvraag wie ook alweer eruit was gegaan en zie dat het spel alweer in moordend tempo voortraast. Ik wil goede informatie kunnen leveren, maar dat wordt steeds lastiger. Soms reis ik af naar een stadion zonder de wedstrijdselecties te kennen.’

Een zucht. ‘In het verleden hadden de managers zelf me de opstelling een dag eerder al verteld. Helaas zijn ze niet allemaal meer zoals Bobby Robson. Mannen als Tony Pulis en Sam Allardyce, die ik al jaren ken, zullen me altijd helpen. Maar we hebben ook veel overzeese managers in Engeland tegenwoordig. Omdat zij niet uit onze cultuur komen, en ik niet uit die van hen, is het moeilijk eenzelfde vertrouwensrelatie op te bouwen. Dus wend ik me vaak maar tot een assistent, fysiotherapeut of koffiejuffrouw. Ik ben blij met iedereen die me een beetje op weg kan helpen. Voetbal is zo geheimzinnig geworden.’

Concrete Ron

Maar toch, en ook al werkt Motson thuis nog altijd op een type-machine, cynisch over het moderne voetbal is hij zeker niet. Dat zeventig procent van de spelers in de Premier League uit het buitenland komt, vindt hij geen enkel probleem. ‘Ik ben het totaal niet eens met de mensen die beweren dat onze nationale ploeg daaronder lijdt. Buitenlandse spelers gaven de Engelsen het juiste voorbeeld op gebieden als trainingsbeleving, discipline en met je sport bezig zijn. Als onze jongens leren van de buitenlanders en net zo hard aan zichzelf werken, dan heeft bondscoach Roy Hodgson genoeg te kiezen. Dat managers zo veel rouleren en een speler als Ross Barkley bij Everton soms maar een kwartier mag meedoen, vind ik wél een probleem. Maar dat is niet de schuld van de buitenlandse voetballers. Nee, die hebben ons juist zoveel gebracht. Cristiano Ronaldo, Thierry Henry en Gianfranco Zola hebben ons spel aanzienlijk verbeterd. Eric Cantona heeft meer invloed gehad op de geschiedenis van Manchester United dan wie ook. En dan al die Nederlanders, ha!’

Aston Villa mist Concrete Ron Vlaar, hij leidde die hele ploeg van achteruit

Motson gaat er eens even goed voor zitten. ‘Te beginnen met Arnold Mühren en Frans Thijssen bij Ipswich Town. Dat was altijd een long ball team, totdat die twee kwamen en het hele concept van het spel veranderden. Vanaf dat moment ging Ipswich écht voetbal spelen. Nog zo’n geweldige Nederlander: Ron Vlaar!’ Niet de eerste naam die we hadden verwacht. ‘Jazeker, Concrete Ron. Na het recente ontslag van Tim Sherwood bij Aston Villa begon iedereen over het vertrek van Christian Benteke en Fabian Delph. Ik zeg je: ze missen Ron Vlaar. Hij leidde die hele ploeg van achteruit, iets wat zijn opvolgers nog niet lukt.’ Daarna komt Motson alsnog met de geijkte voorbeelden. De ongekende scoringsdrift van Ruud van Nistelrooy, de artistieke staaltjes van Dennis Bergkamp, de stofwolkdribbels van Marc Overmars... ‘Elke keer als ergens een Nederlander opdook, wist je dat hij een kwaliteitsspeler zou zijn. Met hun techniek onderscheidden die jongens zich altijd van de gemiddelde Engelsman.’

Hij grijnst. ‘Maar je weet natuurlijk wel wie daarvoor de credits verdient. Vic Buckingham, die leerde jullie voetballen als trainer van Ajax. Een Engelsman!’

John Motson op 23 januari 1999 tijdens het FA Cup-duel tussen Leeds United en Portsmouth.
John Motson op 23 januari 1999 tijdens het FA Cup-duel tussen Leeds United en Portsmouth.

‘Ik heb het altijd jammer gevonden dat Johan Neeskens nooit in Engeland is komen voetballen. Die had hier perfect gepast. Wat een geweldige middenvelder was dat toch. Hard, sterk, maar oh zo goed aan de bal.’ Tijdens het WK van 1974 raakte Motson in de ban van Dutch Total Football. Als verslaggever maakte hij verschillende reportages in het Nederlandse kamp. ‘Ik weet nog dat ik Ruud Krol interviewde in de slaapkamer van Johan Cruijff. Na afloop vroeg Krol of ik voor hem geen transfer naar Arsenal kon regelen. Zoveel invloed heb ik niet, zei ik, maar ik zal je naam laten vallen. Verderop stond Cruijff verslaggevers in vier of vijf talen te woord. Ook daarom was ik blij met al die Nederlanders. Ze zijn zo open en welbespraakt.’

Twee persoonlijkheden

Waarmee het gesprek onvermijdelijk op Louis van Gaal komt. Motson denkt even na. ‘Ik heb hem pas twee of drie keer ontmoet, want ik doe niet meer zo vaak interviews na wedstrijden. Van Gaal is niet iemand die veel tijd en zin heeft over koetjes en kalfjes te praten. Hij heeft een boodschap die hij kwijt wil. En een, ehm, bijzonder vermogen om te veranderen. Alsof hij twee persoonlijkheden heeft. Bij persconferenties is hij af en toe uiterst streng en intimiderend, maar dan kan hij ook zomaar ineens omslaan en zijn gevoel voor humor tonen. Wonderlijk. Maar geloof me, onder hem is de perssituatie bij Manchester United enorm verbeterd. Alex Ferguson nam na wedstrijden niet eens de moeite naar persconferenties te komen. Krantenverslaggevers stond hij niet te woord. Het is me nog steeds een raadsel hoe hij daarmee al die jaren is weggekomen, maar dat terzijde. Met Van Gaal is het anders. Die komt altijd. Het ongemak spat soms van die interviews af, maar het is wel altijd goede tv. Er wordt nog weleens gegrinnikt om zijn Engels, dat klopt, maar we begrijpen wat hij wil zeggen. We zijn veel slechter gewend.’

Ik was niet de enige die moeite had met Edgar Davids, zijn teamgenoten bij Tottenham mochten hem ook niet

Hij noemt Manuel Pellegrini van Manchester City, die aanvankelijk bijna geen woord Engels sprak. En Mauricio Pochettino van Tottenham Hotspur, voorheen Southampton. ‘Die liep twee jaar met een tolk rond.’ Dus nee, over Van Gaal heeft Motson niet te klagen. Eigenlijk is er maar één Nederlander aan wie hij minder prettige herinneringen bewaart: Edgar Davids. ‘Niet de meest vriendelijke persoon die ik ooit heb ontmoet’, zegt hij, het joviale gezicht op slag betrekkend. ‘Onze eerste kennismaking was bij Tottenham. Nederlanders, dat zijn altijd aardige lui, dacht ik en stapte op Davids af. Ik zei: Hoe gaat het met mijn oude kameraad Eddy Poelmann, met wie jij wellicht ook vriendschappelijke betrekkingen zult hebben? Davids keek me boos aan. “Ik ken Eddy Poelmann, maar hij is mijn vriend niet”. Leuker werd het niet meer. Ik was niet de enige die moeite had met Davids. Ook zijn teamgenoten bij Tottenham mochten hem niet, weet ik.’

Uitgerekend Davids kwam Motson later nog geregeld tegen bij Barnet, de club waar hij in zijn vrije tijd graag gaat kijken. De Nederlandse oud-international was er een tijdje speler/trainer.
‘Dat was geen succes’, zegt Motson. ‘Naar sommige uitduels reisde Davids niet eens mee, hij pakte alleen maar rode kaarten en degradeerde uit het betaalde voetbal met Barnet.’ Nu zwaait de oude commentator een wijsvinger triomfantelijk in de lucht. ‘Maar we leven weer! We zijn terug in de Football League, in een nieuw stadion, en gaan een fantastische FA Cup-wedstrijd tegemoet: thuis tegen voormalig bekerwinnaar Blackpool. Terrific!’

John Motson en legende Muhammad Ali becommentariëren in december 1974 een bokspartij in de Royal Albert Hall in Londen.
John Motson en legende Muhammad Ali becommentariëren in december 1974 een bokspartij in de Royal Albert Hall in Londen.

Zo verraadt zich de liefhebber. Voetbal is zijn werk, maar boven alles zijn passie. Het kost Motson naar eigen zeggen nog altijd geen moeite enthousiasme op te roepen tijdens de wedstrijden. ‘Ik ben nou eenmaal gek van dat spelletje. Als commentator wil ik dat gevoel overdragen aan de kijkers, waarbij ik vooral ook probeer de sfeer in het stadion naar de huiskamer te brengen. Dat vind ik een wezenlijk onderdeel van ons takenpakket. De stemming op de tribunes is namelijk net datgene wat de mensen thuis níét zelf kunnen ervaren.’

Mensheid

Motson verslaat elke wedstrijd alsof het voortbestaan van de mensheid op het spel staat en kan heel blij worden van kleine dingen. Typerend zinnetje: ‘What a time to score… 22 minutes!’ Maar kritiekloos is Motson zeker niet. Hij veroordeelt de geldzucht in de Premier League. ‘Wanstaltig is het. Wedstrijdbezoek is haast onbetaalbaar geworden voor de gewone man. Ook de verdeling van de tv-gelden baart me grote zorgen. Clubs die promoveren vanuit het Championship krijgen er zo honderd miljoen pond bij. Voor degradanten uit de Premier League bestaat de parachuteregeling, waardoor een club als QPR de komende drie jaar recht heeft op tachtig miljoen pond. Geld dat pakweg Ipswich Town níét krijgt. Ik voorzie een almaar groter wordende kloof tussen teams die de Premier League nog kunnen halen en de rest. Een heel slechte zaak.’

Hij complimenteert de ober met zijn witte wijn: ‘Wonderful.’ Motson heft het glas op het Engelse voetbal, volgens hem nog wel gewoon het mooiste dat er is. ‘Waar anders heb je zo veel snelheid, spanning en spektakel in de strafschopgebieden? De Premier League biedt spelers van internationale klasse voor een Engels publiek, die combinatie is geweldig. Sommige mensen beweren dat de Spaanse Liga beter is, maar dan doelen ze op FC Barcelona, Real Madrid en misschien nog één of twee andere clubs. Bij ons, en daar zijn we trots op, kan iedereen nog altijd iedereen verslaan.’

En dus blijft Motson van stadion naar stadion trekken, roepend: ‘Oh, look at that! Would you believe it?!’ Zolang als het kan. ‘Ik doe het qua werk wel wat rustiger aan nu, een stuk of dertig duels per seizoen. Maar op vrije zaterdagen ga ik wel gewoon naar het voetballen toe. Komend weekeinde hoef ik niet in actie te komen voor de BBC, maar zit ik toch op de tribune bij Watford tegen West Ham United. Volgende week doe ik Watford namelijk, dus wil ik weten wat daar allemaal speelt en hoe die ploeg ervoor staat. The challenge hasn’t gone away.’ Met de BBC bekijkt hij zijn toekomst van jaar tot jaar. ‘Als ik ooit het plezier in mijn werk verlies, is dat het moment om te stoppen. Maar die verschrikkelijke dag is nog niet voorbijgekomen. Nog altijd word ik verrast door het voetbal. Je weet vooraf nooit wat er gaat gebeuren, dat is het mooie aan de sport. Daarin schuilt de schoonheid van het commentaar geven: je moet omgaan met het onvoorspelbare.’

Zoals gewoonlijk weet hij een mooie conclusie aan zijn verhaal te breien. Tot zover de ontmoeting met John Motson. Hij staat op, bedankt het personeel uitvoerig en slaat zijn gesprekspartner op een schouder. ‘Well well, that was great!’