Elke keer als ik Luka Modric zie voetballen, denk ik aan het jongetje dat met de bal onder zijn arm een kapot geschoten hotelkamer verlaat op weg naar de arena van zijn dromen. Urenlang schoot hij de bal daar tegen een muur, ving die weer op en schoot opnieuw. In de verte klonken onophoudelijke geweerschoten en ontploffende granaten, soms viel een bom dichterbij en trilde de grond onder zijn voeten. Het veldje in het stadion voor het hotel zat vol met gaten en ander puin waar je omheen moest dribbelen. Maar als het even kon stond hij op de parkeerplaats voor het hotel en mikte monotoon op een denkbeeldige ploeggenoot. Schieten, aannemen, schieten, aannemen en dat net zo lang tot hij van zijn moeder naar binnen moest. Het jongetje op die parkeerplaats was de zesjarige Modric.
Gerelateerde artikelen