Ergens halverwege dit seizoen zag hij beelden van zichzelf. Na een tijdje herkende hij een patroon. Matthijs de Ligt concludeerde dat hij wel erg vaak op de grond lag. Hup, daar ging hij weer vol een tackle aan. Dat moest anders, vond hij. Meer op de manier zoals Virgil van Dijk dat doet. Die staat telkens zodanig gepositioneerd dat een spits alleen maar de kant op kan die hij eigenlijk niet op wil. Van Dijk blijft pesterig lang op zijn benen staan. Hij hapt niet en voor je het weet loop je als aanvaller de bal maar over de zijlijn.
De Ligt wilde zich direct vanaf het begin profileren in de Serie A. Hij gooide zich als een jonge hond voor zijn tegenstanders. De laatste duels zie je hem veel minder glijden. Hij heeft de kritiek ter harte genomen, heeft zichzelf geanalyseerd en is gaan inzien dat een tackle meer een paniekknop is. Tackelen doe je als laatste redmiddel wanneer je de controle kwijt bent. Dat hij telkens hands maakte, was niet alleen een kwestie van pech. Hij had niet de rust, het zelfvertrouwen en de kennis die hij nu heeft.