Midden in het feestgedruis rond de succesreeks van Ajax brak mijn hart. Twee keer zelfs. Ik zag Lasse Schöne en Kasper Dolberg afgelopen zondag tijdens de bekerfinale juichen in een geel hesje, samen met de jongens die wél tot het eind van de wedstrijd mochten meespelen. Het was juichen met tegenzin. Juichen omdat je later niet van de trainer op je flikker wilt krijgen. Niet wéér tegenover Erik ten Hag zitten en naar de beelden moeten kijken.
‘Kijk hier, zet dat beeld even stop. Stukje terug. Ja, hier! Hoe vind je zelf dat dit eruitziet? (…) Dus jij vindt dit juichen? Dit is in Denemarken doorleefd juichen? Wacht, ik laat je iets zien (…) Let nu goed op. Die man met datzelfde hoofd als die andere man is René van de Kerkhof. Hij verkoopt nu wijn of hij zuipt het allemaal op en geeft daarna een interview aan een dorpskrant, doet er niet toe, maar let op als hij heeft gescoord. (…) Snap je, Deen? Dát is juichen. Met je vuist boven je hoofd het stadion uit willen hollen en dan de uitgang niet kunnen vinden. Kijk dan, zo juich je als je na negen jaar smeken eindelijk een luchtdrukpistool voor je verjaardag krijgt. Laten we nu nog een keer naar jóúw juichen kijken. (…) Is niks, hè. Zo juich je na een concert van Dries Roelvink in Rotterdam.’
Nooit heb ik iemand verdrietiger zien juichen dan Kasper Dolberg. Hij kon een jaar geleden nog voor tientallen miljoenen naar welke club dan ook en nu wordt hij uit het elftal gehouden door een oude vogelaar. Klaas Jan Huntelaar. Erger kan het niet. Wanneer je niet speelt omdat er een geile Italiaan met een voorliefde voor vrouwen en auto’s iedere week een nieuwe vriendin bij elkaar voetbalt, daar is mee te leven. Maar als jonge blonde Deense god moeten toekijken hoe Klaas Jan Huntelaar met een verrekijker op zijn borst twee doelpunten in de bekerfinale maakt, dat moet een hel zijn.