Ik wil net zo’n grijs vestje als Marcel Keizer, de coach van Ajax. Al verlies je met 9-0 van VVV, dan nóg denken de mensen thuis: Leuk vestje. Zou mij ook goed staan. Het kan bijna niet anders of heel veel Amsterdammers lopen binnenkort ook in zo’n vestje. Zo gaat dat in de voetballerij.
Je kijkt als Amsterdammer, samen met je vrouw, naar voetbal en zij roept dertien keer op het verkeerde moment: ‘Buitenspel.’ Je loopt naar de keuken om in de rust een zalmsalade te maken, want het is zondag, en daarna hoor je haar zeggen: ‘Zo’n vestje zou jou ook goed staan.’ Je negeert dat eerst. Vijf minuten later zegt ze het weer: ‘Ik vind het een mooi vestje. Niet te donker, niet te licht. Mooie snit.’ Je weet niet wat een snit is.
Je zegt: ‘Gaan we nou opeens over vestjes zitten te lullen? Die kale horroracteur zet iedereen op de verkeerde plaats. Die moeten ze kroketten laten verkopen op De Toekomst, die er voor hem niet is bij Ajax. Ja, ik maak een woordgrap! Alles beter dan jouw gelul over vestjes. We hebben het hier over voetbal, ja! Waar is de mayonaise?’
De volgende dag sta je in Modemagazijn Leo & Rob en je kijkt in de spiegel. ‘Heb je ze ook een maatje groter?’ Gezoek in het magazijn. ‘Nee, allemaal op. Ze zijn niet aan te slepen. Iedereen wil er één. Zo’n gekkenhuis is het niet meer geweest sinds dat petje van Martin Jol. Wilde ook iedereen. Een dikke kop met een petje.’