Het is nauwelijks nog voor te stellen, maar er was een tijd dat Marco van Basten van de aardbodem verdwenen leek. Dat was ongeveer in de tijd dat ik voetbal begon te volgen. Van Basten was net gestopt, van zijn enkel was niks meer over en hij kondigde aan nooit meer terug te keren.
Dat niet-terugkeren hield hij vrij lang vol. Hij liet zich niet zien op trainerscursussen, niet in stadions, niet in tv-studio’s, niet op het Boekenbal en niet in de proletenstrandtenten op Sardinië of Ibiza; hij was weg en hij bleef weg. Terwijl zijn generatiegenoten hun eigen standbeeld besmeurden door te lang door te voetballen (Vanenburg), matige trainers te worden (Gullit, Wouters) of maar bleven dooremmeren op tv (Kieft, Van Breukelen), loste hij op in het niets van een podium waar net nog een illusionist stond, en nu een wolkje richting plafond kringelt. Eens per jaar publiceerde De Telegraaf een korrelige foto met daarop een slanke man met een zonneklep op het hoofd en een golfclub in de hand, op een met zonlicht bezaaid golfterrein en op de achtergrond: het blauw van de Middellandse Zee.
Hoewel het evengoed De Verschrikkelijke Sneeuwman met een nieuwe hobby kon zijn, geloofde iedereen dat hij het was.