Ik vond Erik ten Hag veel leuker toen heel Nederland hem nog een lulletje vond. Dat was een fijne dynamiek, die orerende kabouter Prikkebeen voor een bord vol reclame en hoe hij uitlegde waarom je altijd met je punt naar voren moest spelen. Je luisterde en dacht: Puntmuts om je oren bedoel je, gymleraar.
Het ongemak tussen het instituut Ajax en die voorbijwaaiende automonteur in een trainingspak werkte heel komisch. Ajax, de club waar nog nooit iemand met een tuba op de tribune heeft gezeten. Ajax, de club waar nog nooit maar één jongetje of meisje met een vlag heeft staan zwaaien, werd opeens getraind door iemand die je op maandagochtend met een broodtrommel achter op zijn fiets naar het kantoor zag rijden.
Ik verlang erg terug naar die ongemakkelijke maanden. Die komen nooit meer terug, want Erik ten Hag heeft zich inmiddels bewezen als de ideale coach. Ik zeg expres niet Ajax-coach. Dat blijft toch iemand als Leo Beenhakker of Aad de Mos. Geintje hier, gebbetje daar. Handje op de rug van de journalist, fijne quote voor in de ochtendkrant, zuchten na een vraag en de spelers bij hun bijnaam noemen. ‘Nana ging lekker, ja, deze wedstrijd. Ik heb op de bank óók zitten genieten van Dennetje en Takkie.’