Je moet keepers nooit aanvoerder maken. Dan gaat het fout. Keepers moet je een leven lang vertellen dat ze gewoon keeper zijn. Dat is nu eenmaal de natuur. Keepers, dat zijn negen van de tien keer jongens die niet konden voetballen en dan in godsnaam maar een paar handschoenen voor hun verjaardag vroegen. Op dit moment – en zo was het veertig jaar geleden ook al – liggen er honderdduizenden vaders zwetend in hun bed, rusteloos mompelend: ‘Nee, lieve God, geen keeper. Laat mijn zoon geen keeper worden. Dan liever een showdanser vlak achter een C-artiest tijdens een TROS-muziekfeest op een plein in een middelgrote provinciestad. Desnoods korfbal, God, maar geen keeper. Heb medelij.’