Het jaarlijkse vertrek van smaakmakers kan makkelijk tot sombere gedachten leiden over de staat van de Eredivisie. Dat is nergens voor nodig. Er valt genoeg te genieten. In geen andere competitie krijgen talenten zo snel een kans, vallen zoveel doelpunten en is er bijna een garantie op een apotheose die het bloed doet stollen. Bovendien lijkt aan het Europese verval een einde te zijn gekomen.
De fan van een Eredivisie-club is als de onderwijzer in groep 8 die elk jaar te maken krijgt met een nieuwe lichting leerlingen. Als hij of zij eenmaal is gewend aan de klas, zit het schooljaar erop, vliegt iedereen uit en begint het wennen aan een nieuwe groep van voor af aan. Ook de supporter van een Eredivisie-club is vertrouwd geraakt met een extreem hoge omloopsnelheid. Elke speler met een enigszins goed seizoen is begeerd op de transfermarkt. Sommige historische records zullen nooit worden verbeterd. In de toptien van de topscorerslijst aller tijden zit al jaren geen millimeter beweging. Als een speler de top-honderd dreigt te naderen – zoals Sébastien Haller – is het tijd voor een nieuwe stap. Elke zomer weer is een sterrenteam samen te stellen van spelers die de Eredivisie achter zich hebben gelaten. Feyenoord was in de eerste week van juli al de helft van het kampioensteam kwijt en FC Utrecht en Excelsior zijn in meer of mindere mate ook bestraft voor een sterk seizoen.
De nieuwe staart van een hagedis
Er is niets meer over om af te romen, zo lijkt het steeds aan de vooravond van een nieuw seizoen. Die inschatting blijkt telkens onjuist, want waarom komt tien maanden later dan een nieuwe exodus op gang? De Eredivisie is als een hagedis die zijn staart verliest, waarbij het lichaamsdeel weer snel aangroeit. Het is razend interessant om te volgen wie zich over de erfenis van de afzwaaiende lichting gaat ontfermen. Ritsu Doan, Angeliño en Mario Engels kunnen in november zomaar vertrouwde Studio Sport-namen zijn, maar voor hetzelfde geld is tegen die tijd duidelijk dat ze het adjectief aanwinst niet verdienen.