Ik schrijf deze column met Wout Weghorst vlak naast mij. Hij leest mee en hij zegt nu dat hij het heel jammer vindt dat ik dat meteen alweer in de tweede zin van mijn column moet vermelden dat hij meeleest en dat ik bijvoorbeeld ook had kunnen beginnen met: ‘Wout Weghorst belt aan en geeft mij een grote bos bloemen. Hij heeft zijn eigen eten meegenomen, want hij wil mij niet tot last zijn. “Mooie kop met haar heb je nog, Nico”, zegt Wout Weghorst.’
Zo ben ik deze column niet begonnen en ik bied daarvoor, met Wout vlak naast mij, mijn verontschuldigingen aan. Ik schrijf te veel als een Nederlandse columnist. Altijd op zoek naar de achilleshiel, altijd op zoek naar de meest vervelende invalshoek terwijl ik ook, ik zeg maar wat – en ik kijk nu, terwijl ik dit tik, even opzij naar Wout – had kunnen schrijven over Wout die na de wedstrijd een voetbal geeft aan een kindje.