In een wekelijkse column op VI PRO schrijft Frank Heinen over wat hem opvalt in de voetbalwereld. Bij zijn debuut heeft hij aandacht voor de terugkeer van Zlatan Ibrahimovic.
Omdat ik van voetbal houd, zie ik niet veel wedstrijden uit de Serie A. Het is vast niet terecht, maar in mijn door vooroordelen geregeerde gedachten wordt er in Italië nog altijd gevoetbald zoals er in Groot-Brittannië wordt geregeerd: ouderwets, reactionair en niet erg open. Maar toevallig zag ik vlak voor kerst een deel van de wedstrijd Atalanta Bergamo – AC Milan. Het werd 5-0. Het Milan dat ik die middag zag spelen had met het AC Milan zoals ik het me herinnerde even veel te maken als de componist Beethoven met die lodderige Sint Bernhard uit de films. Naarmate de totale vernedering vorm kreeg, bekroop me de twijfel of het hier überhaupt wel écht AC Milan betrof. Halverwege de tweede helft wist ik het zeker: dit moest een ander Milan zijn, uit de Serie D of zo, of anders uit Roemenië. In de hoogste divisie van Ecuador speelt tenslotte ook een Barcelona.
Grondig onderzoek wees uit: het was tóch dezelfde club, daar in Bergamo.
AC Milan is de afgelopen jaren door steeds andere eigenaars, trainers, technisch directeuren en spelers in eendrachtige samenwerking naar de gallemiezen geholpen. De club staat op dit moment elfde in de Serie A, en San Siro brokkelt elke wedstrijd een beetje verder af. De tijd dat Berlusconi zijn helikopter op het trainingsveld parkeerde en een cheque uitschreef voor twee goede middenvelders, is voorbij. De tijd dat de problemen van Milan opgelost zouden zijn met twee goede middenvelders trouwens ook. Wat rest, is een smeulend hoopje verleden op een ooit hypermodern trainingscomplex.
En toen kwam het bericht.