Rond de winterstop hield PEC Zwolle nog serieus rekening met degradatievoetbal, maar inmiddels is het zeker van nog een jaar Eredivisie. Mede dankzij Younes Namli (24), die transformeerde van momentenvoetballer tot leider. Een gesprek over kotsen in een boksschool, eindeloos achter een tegenstander aanrennen én zijn sportieve toekomst. ‘Ik sta open voor de Nederlandse top.’
Winterwonderland in Denemarken. Op Instragram ziet Younes Namli hoe ploeggenoten hun handdoekje uitrollen op de diverse zandstanden. Het is een manier om na een dramatisch verlopen eerste seizoenshelft het hoofd leeg te maken. Er zijn eind december immers serieuze degradatiezorgen in Overijssel, trainer John van ’t Schip is anderhalve week eerder ontslagen. Zelf is Namli naar vaderland Denemarken afgereisd. De middenvelder heeft geen zwembroek meegenomen. Hij is afgemat, gebroken. Een uur eerder zat hij nog brakend in een obscure kleedkamer, ergens in een buitenwijk van Kopenhagen. Hij kan zich niet herinneren ooit zó diep te zijn gegaan als vandaag. ‘En precies op dat moment kwam Ashira bij me staan. Hij zei: “Nu ben je zeker kapot, nu geef je op he?” Mijn antwoord? Ik zie je morgen weer.’
‘Na die eerste sessie stond ik over te geven. Toch ben ik heel de week gegaan. Het werkte haast verslavend’
Ashira is Ashira Oure. Een voormalig bokser die vooral naam maakte als sparringpartner van de legendarische Floyd Mayweather. Tegenwoordig heeft hij zijn eigen boksschool in Denemarken. Afgelopen winter nam hij haast bij toeval de linksbenige stilist van PEC onder handen. Dat vraagt om uitleg. ‘Stel, je draait een geweldig half jaar en je hebt alles uit jezelf gehaald’, begint Namli. ‘Dan ga je op vakantie en gun je jezelf rust. Ons half jaar was dramatisch en ik was onrustig. Ik weet niet of het agressie was, frustratie misschien. Ik moest gewoon even alles uit mijn lichaam pushen. Ik sprak met een vriend die tegenwoordig in Zweden voetbalt. Hij was voor zichzelf aan het trainen omdat de competitie daar maanden stil lag. Hij vertelde dat hij bij Ashira trainde. Ik zei: Leuk, ik ga morgen met je mee! Hij vroeg nog heel voorzichtig of ik dat wel zeker wist. Natuurlijk, zei ik. Eigenlijk had ik geen idee waar ik aan begon…’