Nog geen tien jaar geleden bezorgde hij pizza’s en shoarma op zijn scooter. Nu is Brandley Kuwas (25) een van de absolute smaakmakers in de Eredivisie. Een gesprek over straatvoetbal, het Nederlands elftal en onvoorwaardelijke steun. ‘Mijn beste vriend en ik strijden samen tot de dood.’
Eigenlijk zijn er twee Brandley Kuwassen. Allereerst is er de rechtsbuiten van Heracles die zichzelf gekscherend een artiest op voetbalschoenen noemt. Voor hem is de Eredivisie één groot Cruyff Court, maar dan zonder de veertien regels van Johan en met betalend publiek. In zijn wereld speel je met de tegenstander en dans je met de bal. Niet andersom. Soms sterft een geniale ingeving in schoonheid, steeds vaker krijgt hij de handen op elkaar. De oeh’s en ah’s werken als doping. Dan waant de aanvaller zich weer even op de pleintjes in Zaandam. In zijn hoofd hoort hij dan de buurtkinderen joelen nadat hij – zoals hij het zelf tracht te noemen – een van zijn vrienden had ‘vernederd’ met de ultieme passeerbeweging.
Heeft hij eenmaal zijn voetbalschoenen ingeruild voor een stel comfortabele sneakers, dan is Kuwas direct strijder af. Dan blijkt hij een zachte jongen, een lachebek bovendien. Eentje die in de ochtend zijn hoogzwangere vriendin een rugmassage geeft en later op de dag met een stofzuiger in zijn handen door het huis loopt. De baas van het plein is dan een zorgzame jongen met een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Voetballen doet hij naar eigen zeggen dan ook niet voor de roem, maar voor zijn moeder en beste vriend Jonna. ‘Het is nu echt’, begint hij tussen de coulissen van het Polman Stadion. ‘Zes jaar geleden was ik nog amateur. Ik ging naar Volendam en droomde van het leven als prof. Alles was mooi meegenomen: een basisplaats, een assist, een doelpunt. Dit is een keerpunt in mijn leven. Ik heb bewezen dat ik mee kan komen in de middenmoot van de Eredivisie. Veel mensen vinden dat knap, maar ik vind het niet genoeg. Er is nog meer. Dat vrijblijvende is er nu wel van af. Ik moet slagen voor mijn moeder.’