Een fraai voetbalsprookje speelde zich dit jaar af binnen de familie Van Hooijdonk. Bij de club waar vader Pierre (49) ooit zijn doorbraak in de Eredivisie beleefde, NAC Breda, debuteerde zijn zoon Sydney (18). En daar zag het lange tijd niet naar uit. ‘Je mag jezelf af en toe best even in de wang knijpen.’
De eerste ontmoeting dateert van veertien jaar geleden. In de woonkamer van de familie Van Hooijdonk in Istanbul kwam ineens een klein blond ventje binnengelopen. Terug van school, in het Europese deel van de stad. Meteen liep hij naar de hoek van de kamer om zijn bal te pakken. Daarna in een rechte lijn door naar een kledingkast vol voetbalshirts. Daaruit griste de vierjarige Sydney van Hooijdonk een Feyenoord-tricot, waarna hij de vraag stelde die de daaropvolgende dagen iedere middag zou klinken: ‘Ga je mee naar het kleine Kuipje?’
‘Alle Fenerbahçe-fans in Istanbul weten wie Sydney is. Na onze kampioenschappen nam ik hem mee het veld op’
Dat was de naam die zijn vader had gegeven aan de kelder onder het huis. Het was ingericht als voetbalveldje, met twee kleine doeltjes en een ghettoblaster in de hoek voor de favoriete muziek van Sydney. Meestal opzwepende techno. Daar voetbalden ze elke dag tot de avond viel. Een vader – op dat moment topscorer van landskampioen Fenerbahçe – met zijn zoon, een energiek kereltje met een opvallend goed schot in zijn rechtervoet. ‘Dat veldje in de kelder zie ik nog zó voor me’, zegt Sydney van Hooijdonk veertien jaar later, in een brasserie in de binnenstad van Breda. ‘Lekker rossen de hele dag. De twee kleine goaltjes die er stonden, hebben we nog steeds. Die staan nu in de tuin. Ik heb sowieso veel herinneringen aan die tijd. Vooral aan momenten thuis en op school. Iedere dag met een chauffeur de brug over naar het Europese deel van de stad, daar was mijn school. Het gekke is dat ik me juist weinig kan herinneren van de bezoeken aan de wedstrijden van mijn pa. Je zou denken dat die veel indruk hebben gemaakt, in dat grote stadion met die fantastische sfeer. Maar ik herinner me vooral de dagelijkse dingen. Als mijn vader zei dat hij thuis moest spelen, dacht ik dat hij bedoelde dat we met Fener bij ons in de kelder gingen voetballen.’