Columnist Frank Heinen over Daley Blind en de situatie rond Christian Eriksen. 'Met het in elkaar storten van Eriksen stormde de echte wereld het veld op.'
Je moet niet huilen.
Wie in de sport zijn zwakte toont, hijst in principe de witte vlag. Laat maar, ik geef het op. Hier heb je mijn tranen, mijn twijfel en de beker.
Zondagavond huilde Daley Blind toen hij bij een stand van 2-0 voor Nederland het veld verliet. Trok zijn shirt uit zijn broek en veegde ermee in zijn ogen. Liet zich omhelzen door de trainer en door assistent Van Nistelrooy en ging zitten. De wedstrijd ging verder en Daley Blind was weer alleen met zijn gedachten en zijn angsten.
Blind staat bekend als een denkende voetballer. Zolang de bal rolt, gelden zijn gedachten spelsituaties, posities, linies. Waar dacht hij nu aan? Was hij blij met de voorsprong, of met het feit dat hij er nog was?
Blind staat bekend als een intelligente voetballer. Hij denkt na in het veld. Zijn vader vertelde dat zijn zoon hem in december, na een wedstrijd tegen Liverpool, opbelde. Niks geks, op zich, ze bellen zo vaak. Maar die avond vertelde Daley Blind zijn vader dat hij voor het eerst sinds augustus de hele wedstrijd niet aan zijn hart had gedacht. Het kastje dat hem moet beschermen, was anderhalf uur lang uit zijn gedachten geweest.
Ondanks een teleurstellende wedstrijd was dat een kolossale, onzichtbare winst geweest.
Zaterdagavond zat Daley Blind te kijken naar Denemarken - Finland. Hij zag wat iedereen zag: hoe van het ene moment op het andere de dood zich over Christian Eriksen leek te ontfermen. Het gekke is: méér niet-dood dan in de sport wordt het leven niet. Voetbal is nu juist verzonnen om je gedachten te verzetten, om heel kort te vergeten dat er zoiets is als dood. In het voetbal is het ergste wat je kan gebeuren dat je verliest, en direct daarachter: dat iemand een bal door je benen speelt. Overzichtelijk lijden, is dat. Als je voetbalt, is de echte wereld, met al zijn angsten, zorgen en lijden, tijdelijk opgeschort. Een voetballer bevindt zich in een afgesloten universum waarin het leven steeds opnieuw begint en negentig minuten duurt.
Met het in elkaar storten van Eriksen stormde de echte wereld het veld op. Iedereen die het zag – en iedereen die ervan hoorde – zal zich even hebben gerealiseerd dat elk lichaam feilbaar is, dat er altijd radertjes zijn die kunnen springen en buisjes die elk moment kunnen knappen, dat elk hart een uurwerk is dat plots kan besluiten op te houden met tikken. Meestal houdt dat besef kort aan, je vergeet het weer en je gaat verder met je ogenschijnlijk eindeloze leven. ‘Dat ik sterfelijk ben, moet nog maar bewezen worden,’ zei Harry Mulisch, enkele jaren voor het daadwerkelijk bewezen werd.
Nooit ben je zo alleen als wanneer je in het duister tast over wat je lijf met je voor heeft.
Daley Blind keek en moet het gevoel van eindigheid hebben voelen terugkeren. Blind weet wat het is als je lijf je in de steek laat, als je hebt ervaren wat het is om niet van je hart op aan te kunnen. Elke stap is er een op een ijsvloer waarvan je niet weet hoe dik-ie is.
Hij sliep er niet van. Hij dacht aan zijn ouders, aan zijn vrouw. Wat die hadden gezien, wat die hadden gedacht.
Hij belde zijn vader. Overleg. En nog eens. En nog eens. Raadpleegde specialisten. En iedereen zei wat hij vooraf al wist dat ze zouden zeggen. Dat-ie het zelf moest beslissen. Hij alleen, hij als enige.
Nooit ben je zo alleen als wanneer je in het duister tast over wat je lijf met je voor heeft.
Na de wedstrijd verscheen hij voor de camera van de NOS. De opluchting leek van zijn gezicht gespoeld. Aan Jeroen Stekelenburg vertelde hij dat hij trots was dat hij het had gedaan. Ondanks de gedachten, ondanks de angsten, ondanks het medeleven met iemand die hij zo goed kent, en die hij niet dezelfde angsten gunt, en ondanks de geruststellende woorden die nooit alle twijfel kunnen wegnemen.
‘We zijn allemaal trots dat je het gedaan hebt,’ zei Stekelenburg.
Blind knikte. Nog niet alle tranen waren op.
Hij toonde zijn zwakte, en liet zo zien hoe sterk-ie is.