Ik houd van voetbal, en in de liefde is het belangrijk dat je af en toe de grenzen opzoekt – al was het maar om te zien waar ze liggen. Misschien was het daarom dat ik zaterdag ging zitten voor de wedstrijd Faeröer – Letland uit de top van League D van de Nations League.
Nou, om eerlijk te zijn wilde ik vooral even controleren of het klopte wat ik in het uitzendschema had gezien. Dat Faeröer – Letland live werd uitgezonden, dat er een commentator bij was en camera’s en dat 22 spelers zich hadden kunnen vrijmaken.
Montenegro – Azerbeidzjan was net afgelopen. Op het andere net stond Liechtenstein – Gibraltar op het punt van beginnen, maar ik zat al helemaal klaar voor Faeröer – Letland.
Enthousiast kondigde commentator Johan van Polanen aan dat we zo gingen kijken naar Faeröer – Letland in Tórshavn, waar het hard waaide.
Fris was het er ook, in Tórshavn, de plukjes toeschouwers zaten ineengedoken in hun jassen en dronken koffie uit kartonnen bekers. De camera zoomde in op waar zich bij andere stadions de spelerstunnel bevindt. Hier was niets – nou ja: een soort oprit. De thuisspelende ploeg stond al te wachten, naast een grauwgrijs gebouw waar ze in Faeröerse spionagefilms de politieke vluchtelingen gevangen houden. De hele ambiance deed me denken aan beelden van desolate tenniswedstrijden op Hawaii waarvan beelden worden uitgezonden in het Sportjournaal als blijkt dat ze zijn verkocht aan de gokmaffia.
‘Welkom dames en heren!’ riep de commentator, op de toon van een circusdirecteur die een lege tent toespreekt. Hij legde uit dat we zo gingen kijken naar Faeröer – Letland, en dat die wedstrijd gespeeld werd in het kader van de Nations League en dat er promotie op het spel stond. Malta en Andorra liepen al enorm achter de feiten aan.
Promotie? Waarheen eigenlijk?
Ach, wat maakte het uit. Omhoog, ongetwijfeld.
De commentator begon aan een spreekbeurt over de opstellingen. ‘Als we van een verrassing kunnen spreken in de opstelling van Faeröer, dan is het wel…’ Hier volgde een naam die ik verstond als ‘Faeröer’.
‘Zullen we gaan?’ riep de vriendin. We zouden uit gaan eten. Niet voor ons plezier, maar om de lokale horeca een hart onder de (elke week wat strakker zittende) riem te steken.
‘Bijna!’
‘Als we van een verrassing kunnen spreken in de opstelling van Faeröer, dan is het wel…’ Hier volgde een naam die ik verstond als ‘Faeröer’
Hoe heette die commentator ook alweer?
De volksliederen. Ik noteerde: “Slechts drie Faeröer-spelers met een baard tot de borst”. De aanvoerder oogde als een model voor een kledingwinkel van het voordelige soort. Dat viel tegen.
Hoeveel mensen zouden op dit moment zitten te kijken? En welk percentage van die mensen was helemaal goed bij z’n hoofd?
Boven het stadion verhieven zich de heuvels van de Faeröer, waar je vast goed je autosleutels kon kwijtraken.
De wind trok aan. Een makreel waaide voorbij.
In Faeröer ging het goed met corona, meldde de commentator tevreden. Er waren nog geen sterfgevallen geconstateerd. Wat hij er niet bij vertelde: mensen op Faeröer worden gemiddeld vierhonderd jaar. Ze sterven alleen voortijdig wanneer zij worden opgegeten door een passerende walvis, of met een koekenpan op het hoofd worden geslagen in echtelijke ruzies. Het nationale team bestaat volledig uit vissers die in de rust nog even de netten binnenhalen. Aan georganiseerd onderwijs doen ze niet op Faeröer. Een klap voor je kop kan je krijgen.
Johan van Polanen! Dat was ‘m. Hoe zou die aanstelling zijn verlopen? Iemand moest Johan van P. belasterd hebben, want zonder dat hij enig kwaad had gedaan, werd hij op een zekere ochtend opgezadeld met Faeröer – Letland.
Terwijl de spelers van Letland zich opstelden in hun inmiddels beruchte opstelling – ‘De Middelvinger’, met de punt opzij – dacht ik aan Johan van Polanen, die nu ergens op het Mediapark met een zware ketting aan een desk geklonken zat en noodgedwongen dingen zei als: ‘Achttien eilanden, zeventien bewoond.’
O, wat gunde ik Johan van Polanen een strandhuisje op dat achttiende eiland. Op een klif, met uitzicht op het grote niets van de oceaan. Eindelijk rust.
‘Tórshavn,’ zei Johan. ‘Genoemd naar Thor.’
Johan sprak over de tactiek van Faeröer. Er was dus sprake van een tactiek. Een verbetering ten opzichte van enkele jaren geleden, toen ze in Faeröer voor elke interland drie eerstgeborenen aan de Zeegod van de Hangende Buitenspelers offerden en er het beste van hoopten.
Bij een van de eerste acties hakte een aanvaller van Faeröer de bal in een vacuüm. In de wijde omtrek was geen speler te bekennen. Welgemoed zei Johan: ‘Aardig bedacht, ware het dat er geen medespeler liep.’ Vergeefs trachtte ik in zijn stem verborgen S.O.S.-signalen te ontwaren. Maar: niks. Johan begon onvervaard aan een vergelijking van de lengtes van verschillende spelers. Sommige waren langer, andere juist weer niet.
‘Voor de Letse fans die nu zitten te kijken: slecht nieuws. Letland heeft nog nooit gewonnen van de Faeröer-eilanden.’
We aten in een nieuwe zaak om de hoek. Het smaakte me niet. Bij elke hap dacht ik aan Johan, die in een ruimte zonder ramen door zijn superieuren werd gevoetbalwaterboard. Wat kon hij in hemelsnaam hebben uitgevreten dat deze straf rechtvaardigde? Ik fiets weleens langs het gebouw van Ziggo Sport, aan de rand van het Mediapark. Dan komt dwangarbeid opeens heel dichtbij.
Moest iemand hem gaan bevrijden?
‘Wil je nog een toetje?’
‘Laten we afrekenen.’
‘Nog wel koffie toch?’
‘Thuis.’
Gelukkig, de wedstrijd was nog bezig. Het stond 1-1. Op Twitter werd gesproken van een ‘leuke pot’.
Ik hoopte maar dat iemand in de top van Ziggo Sport ook zat te kijken, en getuige was van hoe Johan van Polanen bezig was een taart te bakken van drie koekkruimels van een oude autoband. Dan kon het Johan van Polanen-bevrijdingsfront onopgericht blijven, omdat Johan dan de volgende keer hoe dan ook een kraker toegewezen zou krijgen.
Bosnië-Herzegovina tegen Nederland of zo.