
FC Utrecht toonde spierballen door Sébastien Haller afgelopen winter binnen te halen. ‘Frans van Seumeren heeft z’n portemonnee weer getrokken’, hoor je dan vaak, maar die tijden zijn voorbij. In Utrecht is een handelshuis ontstaan dat zelf voldoende transferinkomsten genereert.
Een van de spectaculairste transfers van deze winter werd ontegenzeggelijk in Utrecht gedaan. Daar werd de pas dertigjarige Sébastien Haller voor een half jaar gehuurd van Borussia Dortmund. In de Domstad betalen ze ongeveer tien procent van het salaris dat de Ivoriaanse Fransman opstrijkt in Duitsland. En dan is hij nog met afstand de grootste salarispost binnen de selectie van de club.
Concurrerende clubs in de Eredivisie zagen het met lede ogen aan en in de onderbuik werd traditioneel gewezen naar de diepe zakken van suikeroom Frans van Seumeren, die maar moeilijk van het stigma afkomt nog altijd de grote melkkoe van FC Utrecht te zijn. Maar zo werkt het tegenwoordig niet meer. Feit is dat Utrecht zonder Van Seumeren niet meer had bestaan. De zakenman trok de financieel in zwaar weer verkerende club bij zijn binnenkomst uit het slob en investeerde lange tijd vele miljoenen in FC Utrecht.
Bekend is de anekdote dat de ras-Utrechter al fietsend naar Sint-Petersburg de Utrechtse directie groen licht gaf voor de aankoop van drie Zweden van dezelfde zaakwaarnemer (Marcus Nilsson, Johan Martensson en Alexander Gerndt), wat hem naar eigen schatting acht à negen miljoen euro kostte en die alle drie geen blijvende indruk achterlieten. De laatste jaren wordt er voor een heel ander beleid gekozen. Dat legde algemeen directeur Thijs van Es onlangs al in detail uit aan VI.