Johan Cruijff, de uitvinder van het moderne voetbal
© Pro Shots
PRO

Johan Cruijff, de uitvinder van het moderne voetbal

Hoe denken ze, wat drijft ze, waarom zijn ze succesvol? Een blik in de ziel van een toptrainer aan de hand van verzamelde interviews, observaties en videofragmenten. Deze keer de drie jaar geleden overleden Johan Cruijff, die met radicale ideeën het voetbal vooral heel simpel wilde houden.

‘Voetbal begint met denken.

Als de tegenpartij goed is in corners, wat doe je dan? Dan moet je zorgen dat je geen corners tegen krijgt! Zo simpel is het, toch? Je moet zorgen dat als jij de bal hebt, je dan niet gaat voetballen waar de kwaliteiten van de tegenstander liggen. Als de linksback goed en snel is, dan ga je aan die kant toch geen diepe ballen neerleggen? Dát is de tactiek vanuit: hoe maak ik een goal. Er is maar één bal in het spel, en als wij hem hebben, hebben zij hem niet. En zo kun je alles op een leuke manier brengen! Jaap Stam is een geweldige verdediger, die passeer je niet makkelijk. Hij maakt het de spits van de tegenpartij altijd moeilijk. Als Stam in vorm is, heb je eigenlijk geen kans. Het is zinloos met dergelijke spelers te gaan duelleren, dat win je toch niet. Zo’n speler moet je laten zwemmen, daar houdt hij niet van en opbouwend zijn dat meestal niet de beste spelers. Je haalt de positieve invloeden van zo’n speler weg en je confronteert hem met zijn negatieve kanten. Dat is heel vervelend voor een speler.

Wat moet je dan doen? Heel simpel: die spits daar weghalen. Laat Stam maar alleen staan. Dan moet Stam iets gaan doen met al die ruimte om hem heen. Dan gaat hij lopen. En krijg jij ergens anders weer nieuwe mogelijkheden.

Uit het boekje van Johan Cruijff: haal die spits daar weg.
Uit het boekje van Johan Cruijff: haal die spits daar weg.

Negen van de tien mensen weten echt niet wat tactiek inhoudt. Tot mijn verbazing praten mensen altijd over nummers. ‘Cruijff speelt 3-4-3.” Drie linies? Mijn ploegen bestonden altijd uit zeven linies! Voor mij is tactiek gebruikmaken van jouw mogelijkheden ten opzichte van de negatieve aspecten van de tegenstander. Als de tegenpartij één hele goede verdediger heeft, die in het midden staat, dan stel ik geen spits op. Dát is tactiek. Of: die rechtsback is heel snel, zet ik er een snelle of een langzame speler tegenover? Daarin kun je even aanvallend als verdedigend spelen als je zelf wilt. Dát is tactiek en niet of je met twaalf man achter of voor speelt.

Een concept is iets doods. Binnen een concept kun je gigantisch veel nuances aanbrengen. Ik zeg altijd: je moet de voordelen halen, waar je dat maar kunt. Je kunt een buitenspeler hangend laten spelen, maar dan hoeft de laatste man van de tegenstander niet van zijn positie weg om rugdekking te geven. Als hij scherp speelt moet hij dat wél doen. Dan speelt óf de spits óf de buitenspeler dus een-tegen-een. Maar het kan ook zo zijn dat hun centrumverdediger heel slecht is over zijn linkerbeen. Dan kan de rechtsbuiten beter wat blijven hangen, zodat hij die back meetrekt en de spits meer ruimte heeft om die centrumverdediger over dat linkerbeen te passeren.

In voetbal zijn er bepaalde wetten. Één wet is: een slechte speler moet je slecht láten spelen. Dat kan alleen door het ritme te verhogen. Als jij niet kunt voetballen maar je krijgt een bal die je kunt stoppen, die drie meter van je voeten afspringt en die je nog kunt afspelen óók, dan merkt niemand dat je er niets van kunt. Dus moet je iemand die tijd niet geven.

Andere wet: het middenveld is de weegschaal van je elftal. Als jij met twee middenvelders speelt en de tegenstander met vier, dan win je nooit. Als jij vier mensen achterin houdt tegen één spits, kom je ergens twee tekort. Dus heb ik altijd gespeeld met één verdediger meer dan de tegenstander aan spitsen had. Als die met twee spitsen speelt, is het spelen met drie verdedigers toch niet riskant?

Intimi over Cruijff: Tonnie Bruins Slot

‘Aanpassen heeft een wat negatieve klank, maar in de opvatting van Cruijff is het in topwedstrijden fundamenteel om de zwakke punten van de tegenstander te benutten en de sterke te camoufleren. Wij passen ons niet aan om de nul te houden, maar om ons eigen spel beter te laten verlopen. Kijk, elke vakman kan een analyse van een ploeg maken. Cruijff gaat het erom die informatie te vertalen naar de kwaliteiten van Barcelona. Daarom kruip ik eigenlijk in de huid van de trainer van de tegenpartij. In onze eerste seizoen speelden we de Europa Cup-finale tegen Sampdoria. We kregen Italiaanse publicaties onder ogen, waarin hun trainer Vujadin Boskov zei, dat Gianluca Vialli op dat moment de snelste spits ter wereld was. ‘Geen enkele verdediging kan hem afstoppen’, vertelde hij. Cruijff zegt: als Vialli gevaarlijk wil worden heeft-ie de bal nodig. Door Sampdoria te bestuderen, ontdekte ik dat bijna elke bal op Vialli gegeven werd door Toninho Cerezo of door Roberto Mancini, die vanaf de linkerkant naar binnen draaide en die bal met rechts over de verdediger legde. Onze spelers moesten dus voorkomen dat Toninho met die grote passen van hem de ruimte kreeg om dieptepasses te versturen en dat Mancini binnendoor zou passeren. Buitenom mocht, dat was niet gevaarlijk. Op die manier namen we vijftig procent van de kracht van Vialli weg. De grote kracht van Johan Cruijff is dat hij die informatie allemaal opslaat in zijn hoofd en het heel kernachtig en overtuigend kan overbrengen op de spelers. Hij verbaast me voor elke wedstrijd weer met een of twee rake opmerkingen, die geen enkele ruimte voor twijfel laten. De vanzelfsprekendheid waarmee hij dingen kan uitleggen, geef spelers vertrouwen. Dat is echt geniaal.’

Tonnie Bruins Slot vertelt in VI 51/52 1993 op welke manier Cruijff zich aanpaste aan de tegenstander

De essentie van voetbal is: welke bal speel je? Diep of breed. De eerste pass móét diep zijn, daarvoor heb je linies. Het is aanvallend en verdedigend de beste oplossing. Altijd. Daarom is het positiespel zo verschrikkelijk belangrijk. Maar als je die basis al niet beheerst, kun je nooit verder komen.

Het middenveld is bepalend. Daar ben ik achter gekomen toen ik op het middenveld speelde. Daarom weet ik ook dat het belangrijk is met een linkspoot op links en een rechtspoot op rechts te spelen op het middenveld. Ik hoor mensen regelmatig verkondigen dat een linkspoot ook op rechts kan spelen en andersom. Dat is helemaal niet zo. Het veld is totaal anders als je met je rechterbeen vanaf de linkerkant komt. Als rechtsbenige speler werk je ook beter af als je van de rechterkant komt en rechtsbenige spelers koppen het makkelijkst over de linkerschouder. De oriëntatie is totaal anders wanneer je dan aan de andere kant loopt. Je staat overal verkeerd voor, zelfs met je afzetbeen kom je in de problemen. Een linksbenige speler neemt de bal links aan, hij maakt het veld open, waardoor hij een crosspass kan geven. Een rechtsbenige speler neemt de bal weer mee naar binnen, dat is heel natuurlijk. De middelste middenvelder kun je aanvallend of verdedigend laten spelen, dat heeft met de tegenstander te maken.

Voor mij is het middenveld wat de naam zegt: het midden van het veld. De as dus. Maar als je met vier man naast elkaar speelt, ben je er al twee kwijt, want die staan aan de zijkant en kunnen nooit meer de achterhoede helpen. In ploegen waarin ik speelde, of waarvan ik trainer was, speelden altijd minimaal vijf man in de as. Een doorschuivende laatste man. Buitenste buitenvelders zoals Arnold Mühren of Michael Laudrup kwamen altijd naar binnen.

Je moet altíjd met drie middenvelders spelen, twee aan de zijkanten, één met de punt naar achteren. Een van die twee middenvelders aan de zijkanten kan altijd aanvallen. De middenvelder met de punt naar achteren kan verdedigende kwaliteiten hebben, ik zou liever voetbalkwaliteiten kiezen. Verdedigen is op zich niet zo moeilijk, als je de ruimte die je moet verdedigen maar kunt beperken. Met Barcelona zijn we kampioen geworden met Ronald Koeman en Guardiola in het centrum. Die twee konden niemand een bal afpakken, waar hebben we het nog over?

Voetbal uit het boekje van Johan Cruijff: een driehoek op het middenveld.
Voetbal uit het boekje van Johan Cruijff: een driehoek op het middenveld.

Wat is een middenvelder? Dat is een constant iemand die de voorhoede en de achterhoede ondersteunt. Die zal twee, drie acties per wedstrijd hebben. Maar niet twintig, waarbij hij ook nog eens tien keer de bal verliest. Dan moet je ergens anders gaan lopen voetballen. Of je moet doen wat er gezegd wordt.

De oorspronkelijke taak van de middenvelder is het spel groot of klein maken, aansluiten bij de spitsen. Wat is nu de taak van de middenvelder? Die maken acties. Maar als ze al acties op het middenveld gaan maken, hoe kunnen die drie vóór hen dan nog aan een actie toekomen? Die kunnen ook nooit meer rugdekking geven als de actie mislukt. En zestig procent mislukt. Dan graaf je toch je eigen graf? Dan krijg je toch nooit een groot balritme?

Circulatievoetbal kun je alleen in het midden spelen. Maar het gebeurt achterin. Daar staan doorgaans de minste voetballers. Als je achterin de bal laat rondgaan, staat het elftal vóór de bal. Wie de bal verliest, heeft niemand meer om te verdedigen. Logisch. Maar elke week zie je het weer gebeuren. Mijn gedachte over het voetbal is heel ouderwets. De graadmeter is het middenveld. Wie dat in handen heeft, is de baas op het veld. Maar welk type speler staat er op het middenveld? Vooral werkers.

Cruijff over tactiek van Oranje in aanloop naar het EK van 2008: ‘Alles heeft te maken met meters.’

De beste man in voetbal is degene die goed staat. Zonder bal. De kwaliteit van het voetbal wordt niet bepaald door die gozer met 25 trucs, maar degene die de bal naar de juiste speler plaatst. Daarna komen het juiste moment en de juiste snelheid. Een goede middenvelder is in mijn ogen iemand die simpel speelt. Bal stoppen, geven. Die ziet dat hij op rechts moet openen als het op links vol staat.

Ik kon de bal vroeger op zes manieren trappen: buitenkant rechts, binnenkant rechts, met de wreef rechts en met links op dezelfde drie manieren. Ik kon dus altijd een kant op. Nu zie je soms spelers die de bal alleen rechts met de wreef kunnen trappen. Die hebben dus maar een zesde van wat ik indertijd had. De basis is lichaamshouding als je een pass geeft. Dan moet je dus een jeugdtrainer hebben die dat goed kan voordoen.

Samenvatting van de Europa League I-finale tegen Panathinaikos waar Johan Cruijff in de volgende alinea aan refereert.

Neem het eerste doelpunt van Ajax in de Europa Cup I-finale van 1971 op Wembley tegen Panathinaikos. Dat was een pass vanuit het middenveld naar Piet Keizer op links. Die bal kwam met een boog, Piet controleerde met buitenkant rechts. Hij deed die stap, maakte die beweging, gaf hem voor en hij zat erin. Welke internationale toppers kunnen een bal nog rechts en links aannemen? Dat zijn er maar heel weinig. Bijna elke speler neemt de bal aan met zijn goede rechterbeen of goede linkerbeen, maar nooit met zijn verkeerde been. Met andere woorden: had Keizer de bal met links aangenomen, dan was zijn lichaam de andere kant uitgegaan. Nu bleef zijn lichaam recht staan en bleef hij zijn tegenstander zien. Die stapte in en was toen eigenlijk al geslacht. Dan praat je over perfecte, functionele techniek.

Je ziet bijvoorbeeld vaak ballen van de voeten van spelers afspringen en veel passes niet aankomen. Daarmee bedoel ik: als je de bal speelt op het de helft van de tegenpartij die veel mensen achterin houdt en die bal komt in iemands voet op het moment dat hij stilstaat, verlies je al een paar meter. En dan is er nog een verschil of hij de bal op zijn linker- of rechterbeen aanneemt, ofschoon het líjkt dat de pass goed is. Maar als degene die hem krijgt al onderweg is, én de bal heeft voldoende snelheid, én de bal is op maat, én hij krijgt hem in de loop; dán is het een pass met optimaal rendement. Dat zie je maar heel weinig.

Jonge spelers worden tegenwoordig opgeleid om te hollen als gekken, te verdedigen als furies en te werken als slaven. Als ze ook nog een beetje kunnen voetballen is dat alleen maar meegenomen, terwijl dat juist het belangrijkste onderdeel van hun opleiding moet zijn. De passie voor het spel op zich dreigt helemaal te verdwijnen als er niet wordt ingegrepen.

Vroeger ging alles automatisch. Wie op straat voetbalde, werd vanzelf beter. Nu het straatvoetbal verdwenen is, zitten we in een theoretisch verhaal. Jongetjes van zes worden getraind door mensen die diploma’s hebben. Ik vind dat ze tot hun twaalfde geen trainers moeten hebben, maar leraren. Een fijn onderscheid. Een leraar is technisch de beste voetballer van het dorp, vijftien jaar in het eerste, die zijn kennis spelenderwijs doorgeeft. Dat is er niet meer, omdat alles gestructureerd is. Die belangrijke basis zijn we dus kwijt. Ik heb niks tegen trainers, maar ze zullen altijd een klein oogje hebben voor het eigenbelang: omhooggaan. Een voorbeeld: ik kon goed pingelen, dus ik pingelde. Niemand kreeg de bal. Dan moet iemand zeggen: ga jij eens bij de groten meedoen. Dan kreeg je vanzelf een schop, leerde je zoeken naar andere manieren en zo reguleerde het voetbal zelf dat Cruijff-de-pingelaar een teamspeler werd. Maar nu heb je trainers, een veel van hen willen graag winnen. Die hebben dat pingelaartje liever in hun eigen elftalletje. Zo leert dat talentje nooit wanneer hij de bal moet afspelen. En staat stil in zijn ontwikkeling. Of nog erger: ze verbieden hem te pingelen. Wat nou, je mag niet pingelen. Je móet pingelen. Ontwikkel hun gaven, en neem ze nooit af wat ze goed kunnen.

Intimi over Cruijff: Marco van Basten

‘In het begin van de jaren tachtig had Nederland een generatie voetballers die niet bepaald succesvol was. Daarachter zat onze lichting: jonge, veelbelovende talenten die vaak het verwijt kregen dat ze lui waren en niet de juiste mentaliteit hadden. Maar al snel bleken wij waardevoller te zijn dan de oude generatie, die het niet zo goed deed. De ontwikkeling van onze talenten verliep redelijk goed, totdat Johan zich ermee ging bemoeien. Dankzij hem hebben al die spelers van toen -Rijkaard, Ronald Koeman, Vanenburg, Blind, Wouters, Van ’t Schip, Robbie en Richard Witschge, Winter, Bosman, Bergkamp, Spelbos, ik- een geweldige versnelling van hun ontwikkeling doorgemaakt. Het leerproces werd dat genoemd. Johan heeft ons bewust gemaakt van wat het vak voetbal precies inhoudt.’

‘De nadruk lag altijd op tactiek. Als jonge voetballer neem je een bepaalde bagage mee, maar van tactiek weet je nog weinig. Johan gaf elke vrijdagmiddag tactische les. In de persruimte stond een groot bord opgesteld, aan de hand waarvan hij de vorige en de volgende wedstrijd besprak. Hoewel Johan soms warrig kan overkomen, waren die lessen heel erg duidelijk. Als je het niet begreep, legde hij het rustig nog een keer uit, totdat iedereen zich ervan bewust was waarmee zowel het individu als het collectief bezig was. Die lessen werden verder uitgevoerd op het trainingsveld. De hele week werd daarop getraind, tot je er soms moe van werd en dacht: nu wil ik wel effe relaxen. Johan heeft als trainer maar tweeënhalf jaar bij Ajax gewerkt, maar zijn invloed op de spelers van toen is gigantisch geweest. Die hele generatie heeft tien jaar lang van zijn lessen geprofiteerd. Eigenlijk kun je zeggen dat zijn invloed reikt tot aan de dag van vandaag, want een groot gedeelte van de spelers die ik net noemde, is nu trainer. Op die manier is Johan erin geslaagd zijn kennis van het spel door te geven. Het beste voorbeeld vind ik nog altijd Ronald Spelbos. Die kwam op 33-jarige leeftijd bij Ajax en gold als een beperkte mandekker. Binnen twee jaar was Spelbos een allround verdediger, die een man kon uitschakelen, op de goede momenten inschoof, aanspeelbaar was en zelf een pass kon versturen. Dat is typerend voor de trainer Johan Cruijff.’

‘Hij heeft het Nederlandse voetbal uit de anonimiteit gehaald, was een voortrekker in het veld en toonde als trainer de durf om met zijn visie een aanvallende, spectaculaire stijl van voetballen uit te voeren. Hij heeft zijn generatiegenoten beter laten voetballen en mijn generatie naar de top geleid. Deze man heeft van 1965 tot 2000 een enorme invloed gehad op het Nederlandse voetbal.’

Marco van Basten brengt een eerbetoon aan Johan Cruijff in het kerstnummer van 1999

De veldbezetting is het leukste onderdeel van het voetbal. Als je dat goed doet, win je altijd. Hoe groter de ruimte, hoe moeilijker het is om aan de bal te komen. Dus moet je de ruimtes klein maken. Je moet voorkomen dat je veel duels moet uitvechten. Een pass van een tegenstander is veel gemakkelijker te onderscheppen als de linies kort op elkaar spelen.

Ik vind dat voetbal in een 4-3-3-opstelling gespeeld moet worden. Al die gasten met hun 5-4-1, 5-3-2 en noem maar op: waanzinnig! Je kunt niet met twee spitsen spelen, want dan krijg je oneven getallen en kan een elftal nooit functioneren. Vier achter en vier op het middenvelder kan nooit. Je driehoeken vallen weg. Je moet altijd driehoeken hebben, want alleen dan heb je constant twee afspeelmogelijkheden. Met 4-3-3 kom je altijd onder pressie uit. Pressie is leuk, maar het is natuurlijk een technische onvolkomenheid of een kwestie van slecht positiespel als je daar niet onderuit kunt komen. Als je druk wilt voorkomen, moet je altijd iemand hebben die alleen maar in de breedte van de middencirkel speelt, die zorgt dat alle afstanden gelijk blijven. Zo kun je altijd uit de problemen komen.

Het elftal is het best in balans met een 4-3-3 systeem. Nu zie je vaak dat een ploeg twee centrale middenvelders heeft vóór de defensie en twee aan de zijkanten. Als je de bal hebt, is dat prima. Maar ben je ‘m kwijt, dan kom je meteen in de problemen, want die twee centrale middenvelders moeten dan een veel te grote ruimte belopen. Voorstanders van een 4-4-2 zeggen juist dat je verdedigend sterker bent, maar dat is gewoon niet waar. Een voorbeeld: in dat 4-4-2-systeem gaat de rechtshalf naar voren en geeft een voorzet. Dan heb je twee spitsen in het midden en ook een linkshalf die erbij komt. Als die voorzet dus niet aankomt, ben je ineens vier man kwijt en is een counter levensgevaarlijk. Het team valt dan uiteen. Met 4-3-3 is de kans daarop veel kleiner. Bovendien kun je met dat systeem veel gemakkelijker een goed positiespel uitvoeren en zo de wedstrijd controleren. Je moet er zeker van zijn dat de bal hoe dan ook bij een medespeler terechtkomt, ook als er sprake is van iets onverwachts – en dat gebeurt tientallen keren per wedstrijd. Dat gaat veel eenvoudiger wanneer je goed staat en vooral volledige controle over het middenveld hebt.

Johan Cruijff richting het EK van 2004 in Barend & Van Dorp over ‘De Ruit’: ‘Zoals ik hem opschrijf, schrijft geen mens hem op.’

Vleugelspelers zie je helemaal niet meer. Dat druist tegen elke, althans míjn, filosofie van voetbal in. Voetbal is toch: bij balverlies maak je het veld klein en bij balbezit maak je het veld groot. Vroeger in de opleiding was het verboden dat een rechtsback een rechtsbuiten aanspeelde. Dat moest een rechtshalf doen. Want als die back het doet, heeft die buitenspeler een verdediger in zijn rug die hem een doodschop geeft. Je moet als buitenspeler zó staan dat je zowel jouw rechtshalf als die back van de tegenpartij ziet. Dan kun je hem in de voeten vragen en diep gaan, of je vraagt diep en komt weer terug. Maar je staat altijd met je gezicht richting goal. Wie speelt er tegenwoordig nog met het gezicht richting goal? De meeste ploegen breken hun eigen ritme en leveren snelheid in. Puur omdat er basisfouten worden gemaakt.

Bij vleugelspelers ligt het eraan op welke positie je die in balbezit laat komen. Laat je hem in balbezit komen ter hoogte van de laatste man van de tegenpartij of ter hoogte van de middenvelders? Daar draait alles om. Zodra hij aangespeeld wordt ter hoogte van de middenvelders, speelt hij vervolgens tegen drie tegenstanders. De vleugelspelers moeten veel dieper worden aangespeeld. Dan kunnen ze het duel aangaan en vervolgens een voorzet geven of voor de individuele actie gaan. De meeste vleugelspelers worden vermoord, doordat ze zodanig worden aangespeeld dat ze voortdurend met een aantal tegenstanders te maken hebben. En dan heb je vaak nog van die spitsen die komen helpen. Ze bieden zich aan, maar vergeten dat ze ook nog eens twee verdedigers meetrekken. Dan is er helemaal geen ruimte meer. Als we het over positiespel hebben, bedoel ik dat de spits wegblijft als de linksbuiten aan de bal is. Die speler moet ruimte hebben, dus de spits blijft aan de rechterkant in de wachtkamer en komt op het juiste moment om de voorzet af te ronden. Als de spits rechts positie kiest, is het ook moeilijk voor verdedigers om rugdekking te geven.

Uit het boekje van Johan Cruijff: de buitenspeler wordt pas aangespeeld als hij voor een individuele actie kan gaan en de centrumspits blijft weg.
Uit het boekje van Johan Cruijff: de buitenspeler wordt pas aangespeeld als hij voor een individuele actie kan gaan en de centrumspits blijft weg.

Je hoeft niet met drie spitsen of met twee vaste vleugelspelers te spelen. Je kunt ook met een spits en een vleugelspeler spelen. Je kunt heel veel variaties inbouwen. Men haalt altijd twee dingen door elkaar: speelwijze en tactiek. Dat zijn totaal andere zaken. Ik speel graag aanvallend voetbal. Dat kun je alleen realiseren met vier verdedigers, drie middenvelders, met de punt naar achteren. Dat is noodzakelijk voor de variatie. Je hebt dan namelijk de meest mogelijkheden tot circulatievoetbal. Dan kan de vierde middenvelder spits zijn. Aan de buitenkanten moet je mensen opstellen die naar binnen snijden. Je kunt een buitenspeler opstellen die goed kan passeren en een voorzet heeft, dat moet je combineren met een kopsterke spits. Je kunt de buitenspelers ook nog heel diep laten spelen. Zowel qua spelopvatting als qua veldbezetting kun je beter mét dan zónder vleugelspelers spelen. Indien je toch met twee spitsen speelt, dan zou ik met twee buitenspitsen spelen. Dan laat je je centrumspits terugvallen, waardoor je het middenveld versterkt. De backs van de tegenpartij moeten dan gaan verdedigen en dat kunnen ze tegenwoordig niet meer. En een van de centrale verdedigers moet doorschuiven naar het middenveld. Wie kan dat nog? En de laatste man kan maar aan één kant rugdekking geven. Hierdoor heb je veel meer mogelijkheden dan door met twee centrumspitsen te spelen. Dan kunnen de centrale verdedigers elkaar rugdekking geven, de backs hoeven maar wat te knijpen en ze geven al rugdekking. Eigenlijk moet je je afvragen of topvoetbal zonder buitenspelers nog wel mogelijk is.

Uit het boekje van Johan Cruijff: twee buitenspitsen en een terugvallende centrumspits.
Uit het boekje van Johan Cruijff: twee buitenspitsen en een terugvallende centrumspits.

Veel mensen maken de fout door aan Coen Moulijn te denken als ze het over buitenspelers hebben. Hij was een klassieke buitenspeler. Dergelijke spelers moet je lanceren. Dan is het noodzaak om met drie middenvelders te spelen. De hoek buitenspeler-middenvelder moet van dien aard zijn dat de middenvelder hem vóór en achter de back kan aanspelen. Dus, eerst een voorbeweging maken om je eigen ruimte te scheppen. En dat kan alleen als de middenvelder haaks de cross maakt, dus haaks op de buitenspeler staat. En dat is onmogelijk met vier middenvelders, want die staan nooit haaks.

Johan Cruijff over Oranje 1998

‘Nederland kan natuurlijk een extreem goed elftal opstellen. Niemand in de wereld heeft zulke goede buitenspelers. Ik zou spelen met Marc Overmars en Boudewijn Zenden. Of Dennis Bergkamp. Dat is ook een uitstekende buitenspeler. De speelwijze hangt ook een beetje van je tegenstanders af. Als iedereen zonder buitenspelers speelt, moet jij mét buitenspelers spelen. Want jij bent gewend hoe zij spelen, maar niemand is gewend tegen buitenspelers te voetballen.’

‘Ik zou sowieso met twee verdedigers spelen. Meer heb je er niet nodig. Elke tegenstander speelt met anderhalve spits. De diepste spits is voor die twee man, Jaap Stam en Frank de Boer, en die valse spits wordt opgevangen door een middenvelder met verdedigende kwaliteiten. Voor die positie is Aron Winter de ideale man. Dan je drie mensen die mandekking en in de positie kunnen spelen. Bovendien kunnen ze alle drie voetballen en hebben ze inzicht. Backs heb je niet nodig, daar moet je halve buitenspelers neerzetten. Edgar Davids kan uitstekend aan de linkerkant spelen. Phillip Cocu ook. Als je op links wat meer fantasie hebt een aanvallend speelt, zul je op rechts wat behoudender moeten spelen. Één flank moet altijd strak georganiseerd zijn, want anders wordt het een zooitje. Je moet weten waar de problemen kunnen ontstaan en waar niet. Als ze daar ontstaan waar jij het wil, is er toch niks aan de hand? Op rechts is Michael Reiziger een mogelijkheid, mits hij in vorm is. Hij is vroeger rechtsbuiten geweest. Dan heb je nog drie man over. Je kunt met een diepe spits spelen, dat moet dan Patrick Kluivert zijn, en twee middenvelder die hem ondersteunen. Bijvoorbeeld Ronald de Boer en Cocu, maar er zijn er meer die daar kunnen spelen. Of je speelt zonder diepe spits en zorgt dat de mensen vanuit het middenveld komen. Zo deed ik het Barcelona ook altijd. Michael Laudrup en José Bakero waren daar heel geschikt voor. En het is moeilijk te verdedigen. Bergkamp kan daar uitstekend spelen. De opstelling op zich maakt niet zoveel uit. Het ligt ook een beetje aan de tegenstander. Het gaat erom dat de kwaliteiten renderen. Als je dus Davids linksback zet, is het misschien beter om Overmars op te stellen als linksbuiten. Omdat hij graag naar binnen trekt, krijgt je een open flank.’

Johan Cruijff vertelt vlak voor het WK van 1998 hoe hij met Oranje gespeeld zou hebben

Een mislukte vleugelspeler was altijd een bruikbare back. Er wordt bijna niet meer met vleugelspelers gespeeld, ze mislukken dus ook niet meer. Ik ga altijd uit van verdedigers met goede opbouwende en aanvallende kwaliteiten. Ik zie nu hoofdzakelijk slechte voetballers in de verdediging die elkaar een keer de bal kunnen toespelen, vervolgens gaat de bal naar de keeper.

Een voorhoedespeler heeft altijd de drang naar voren te spelen. Een buitenspeler heeft daardoor een betere techniek dan een rechtsback. In de tijd dat Ajax en het Nederlands elftal nog zo aanvallend speelden, stond de back op de middenlijn als wij balbezit hadden. Op dat moment had die back twintig spelers vóór zich op de helft van de tegenpartij. Die back moest dus een knappe techniek hebben, anders kwam hij er voetballend niet uit. Je haalde dus een buitenspeler die het als aanvaller net niet redde naar achteren, zodat je een hele goeie aanvallende, technische back had. Toen ik trainer van Barcelona was, heb ik Sergi en Ferrer ook naar achteren gehaald en dat zijn jarenlang uitstekende backs gebleven. Die hadden van huis uit allemaal een betere trap, meer feeling, meer inzicht, overzicht en een redelijk goede inspeelpass, een betere dan iemand die zijn hele leven achterin speelt.

Uit het boekje van Johan Cruijff: aanvaller Oleksandr Zinchenko als linksback.
Uit het boekje van Johan Cruijff: aanvaller Oleksandr Zinchenko als linksback.

Ik denk dat het vrij makkelijk is van een aanvaller een verdediger te maken. Een buitenspeler weet wat een back doet, waar die staat. Als hij dan zélf op die positie komt, heeft hij daar niet veel moeite mee. Je moet hem alleen een paar klein dingen aanleren. Vooral: hóé verdedig je? Dat kan op verschillende manieren, positioneel bijvoorbeeld. Dus druk een buitenspeler een bepaalde kant uit, zodat je ‘m onder controle houdt. En wanneer hij moet knijpen en wanneer pakt hij z’n man? Door het overzicht dat zo’n voormalige buitenspeler heeft is dat makkelijk te leren. Ook op een sliding en tackle is makkelijk te trainen.

Gesprek tussen Johan Cruijff en Wim Jansen

Cruijff: ‘Voetbal is achterin twee-tegen-een, op het middenveld twee-tegen-een, net zo lang tot je voorin een-tegen-een staat: tegenstander uitspelen, doelpunt. Simpel spel.’

Jansen: ‘Voetballes één: het winnen van persoonlijke duels.’

Cruijff: ‘Voetbal is mode. Iedereen doet elkaar na. De keeper moet de eerste hoek dekken. Is logisch. Maar waarom staan ze allemaal bij elke vrije trap de tweede hoek te dekken? Iemand ziet het op televisie en iedereen doet het na.’

Jansen: ‘Voetbal is: bij balbezit ruimte maken, bij balverlies ruimte beperken en ver van je eigen doel verdedigen.’

Cruijff: ‘Voetbal gaat om kwaliteit. Dat is de mooiste discussie. Wat voor de één kwaliteit is, is voor de ander niks.’

Jansen: ‘Voetbal is opleiden. Goed opleiden is zien wat er verkeerd gaat. En daar oefeningen bij verzinnen.’

Cruijff: ‘Voetbal is dat een speler in een wedstrijd doet wat in hem opkomt. Bijsturen mag, maar maak nooit de fout hem de dingen op te leggen.’

Jansen: ‘Voetbal is kansen creëren. Als mijn spits vijf kansen mist, is dat niet mijn schuld. Mijn schuld is het als hij die kansen niet krijgt.’

Cruijff: ‘Voetbal is soms onbegrijpelijk. Stanley Matthews was de beste rechtsbuiten aller tijden. Maar sinds Matthews heeft Engeland er nooit meer één afgeleverd. Hoe kan dat nou?

Jansen: ‘Voetbal is leren. Op heel jonge leeftijd pikken ze veel op. Als ik een jongen van achttien dezelfde dingen nog moet leren, duurt het heel lang eer ik dat allemaal heb wijsgemaakt.’

Cruijff: ‘In voetbal iets nieuws leren is gauw gebeurd, iets afleren kost meer moeite.’

Jansen: ‘Je moet een jongen – of die nou zes is of twaalf – beschouwen als een topspeler, maar hem tevens als kind zien en hem vrij laten Maar hij is wel top. Daarom moet hij zo snel mogelijk de basis, maar eigenlijk alles in voetbal leren.’

Cruijff: ‘Voetbal doe je met je hoofd. Dat bal gaat nu eenmaal altijd sneller dan de benen.’

Gesprek tussen Cruijff en Jansen uit het VI-kerstnummer van 1998.

Je hoort mensen vaak zeggen: “Je moet ze vastzetten”, maar 99 procent van die mensen weet helemaal niet wat dat inhoudt. Vastzetten begint bij de spits die moet weten hoe hij op de bal inkomt. Als hij weet dat de volgende man die achter hem aankomt aan zijn rechterkant zit, dan moet die spits dus links inkomen om die ene afspeelmogelijkheid te dekken. Komt-ie rechts in, dan heeft de tegenstander een uitwijkmogelijkheid naar links en is het aantal meters te groot om druk te kunnen zetten. Soms zie je ook dat twee spelers dezelfde kant dekken waardoor de tegenstander er snel kan uitkomen. Toch moet je tegen een relatief zwakke ploeg altijd jagen. Ten eerste omdat je hun daarmee balverlies bezorgt en jij dus balbezit krijgt en daardoor ruimte creëert. Je moet het tempo hoog houden, want als je in het ritme van de tegenstander gaat spelen, kun je nog verliezen óók. Het voordeel van een hoog tempo is bovendien dat je de zaak altijd nog in de tweede helft kunt beslissen als het vóór rust nog niet is gelukt.

Uit het boekje van Johan Cruijff: vastzetten begint met een spits die moet weten hoe hij op de bal inkomt. Gabriel Jesus weet dat David Silva aan zijn linkerkant inkomt en schermt dus de opties aan de rechterkant af.
Uit het boekje van Johan Cruijff: vastzetten begint met een spits die moet weten hoe hij op de bal inkomt. Gabriel Jesus weet dat David Silva aan zijn linkerkant inkomt en schermt dus de opties aan de rechterkant af.

Als je gaat aanvallen tegen een verdedigende ploeg, zijn de ruimte klein. Die moet je dus vergroten. Als je bijvoorbeeld op rechts opbouwt, moet je spits al aan de linkerkant gaan staan. Zo creëer je ruimte. Maar soms zie je dat iemand die een actie wil maken in de weg gelopen wordt door een ander. Heb je een snelle rechtsbuiten, dan kun je daar alleen gebruik van maken door bij hem weg te lopen en niet door naar hem toe te lopen. Dat gaat vaak mis.

Je hoort weleens: hij moet meer vrijlopen. Maar als je negen man hebt die allemaal vrij willen lopen, lopen ze maar door elkaar en daar heb je niks aan. Je moet weten waar je naartoe loopt. Als iemand wegloopt, ontstaat er ruimte. Maar voor wie ís die ruimte. Als ik vind dat die ruimte voor mij is, loop ik waarschijnlijk toch in de weg. Ik zeg dan altijd: loop eens wat minder, dan loop je elkaar niet voor de voeten.

Voor een goede techniek heb je gevoel nodig. Voetbal is lopen over tien, twintig meter. Snelheid is timing. Als je veel loopt, loop je ook vaak uit positie. Vrijlopen kost veel minder kracht dan achter een tegenstander aan lopen. In mijn opvatting kan iemand heel goed spelen zonder aan de bal te komen. Bijna alle trainers zetten lopers op het middenveld en technische spelers in de spits. Ik doe het andersom. Op het middenveld is de ruimte klein en heb je techniek nodig voorin heb je ruimte om te lopen.

In voetbal is het simpel: je bent op tijd of je bent te laat. Als je te laat bent, moet je zorgen dat je op tijd vertrekt. Excuses tellen niet. Het gaat erom: waarom kom je te laat? Zie je het niet of was je te ver weg? En waarom? Voetbal is een spel van fouten. Een bal die van je voet afstuit is geen fout. Maar ergens te laat zijn, kan wel een fout zijn. Een counter ontstaat alleen als jij een fout maakt. Dus zijn er bepaalde normen. Breedtepasses zijn verboden. Vandaar dat er in mijn opstelling altijd linies zijn. Omdat je de mogelijkheid moet hebben die bal vooruit te spelen, als is het maar één meter. Want dan kan ik balverlies nog goedmaken. Bij een breedtepass die fout gaat, kan dat nooit.

Uit het boekje van Johan Cruijff: spelers door de veldbezetting mogelijkheden bieden om de bal vooruit te spelen.
Uit het boekje van Johan Cruijff: spelers door de veldbezetting mogelijkheden bieden om de bal vooruit te spelen.

Ik zie bijna louter zinloze breedtepasses, om van het probleem af te zijn, maar zo’n speler zadelt een medespeler vervolgens met hetzelfde probleem op. Er worden ook geen verdedigers meer uitgespeeld, de bal wordt afgespeeld naar een medespeler en daar houdt de verantwoordelijkheid blijkbaar op. Kijk eens trainer, ik heb geen fout gemaakt, er is geen balverlies. Dat klopt. Ik weet het, ik word misschien vervelend omdat ik in herhalingen val, maar we moeten aandacht besteden aan de veldbezetting en het positiespel. Dat is het geheim voor betere resultaten.

Breedtepassjes zijn vaak zo nutteloos, want je speelt er niemand mee uit. Als je nou op die manier een spits kapot speelt, levert het nog wat op. Bovendien is een breedtepass altijd riskant. Degene die de bal ontvangt, heeft geen overzicht over het hele veld en bij balverlies ben je gelijk drie man kwijt: degene die de bal passt, degene die de bal ontvangt en degene die de bal had móéten ontvangen, namelijk de man die een linie verder vooruit speelt. Als je die aanspeelt, kan hij de bal laten vallen en staat de derde man altijd met zijn gezicht richting goal. Lijdt de diepste man balverlies, dan is er nog niks aan de hand, want je hebt altijd nog twee man over om te corrigeren.

Mart Smeets over Johan Cruijff als analyticus

Als ik opstond dacht ik vaak: waarop zullen we vandaag eens gaan trainen? Ik heb ook weleens gelezen van trainers die al weken vooruit weten hoe ze zullen trainen. Ik begrijp dat niet. Soms zat ik te kijken en dacht ik: ik moet nodig op voorzetten trainen, er komt er niet één aan. Of de inspeelpass, of het positiespel. Dat weet je van tevoren toch niet?

Ideaal is een team van polyvalente spelers die elk moment van positie kunnen veranderen zonder dat de ploeg er minder van wordt. Daardoor kun je het spel zo variëren dat het net even anders is dan de tegenstander verwacht. Aan de andere kant moet elk team vaste aanspeelpunten hebben, dat is een kwestie van organisatie. Als je met buitenspelers speelt, heb je breedte en diepte in je spel. Dan benut je de ruimte in een optimale organisatie.

Het probleem is altijd om de betere voetballers op honderd procent te laten voetballen. De mindere voetballers op honderd procent laten spelen is geen kunst. Die moeten wel, anders redden ze zich niet. Alles uit een goede voetballer halen, is het moeilijkste wat er is.

De beste bondscoach die Nederland nooit had

Zien we u nog ooit bondscoach worden?

‘Nee, nee. Ik zou geen goeie Nederlands elftal-trainer zijn. Want ik kan het geduld niet opbrengen om overal te moeten gaan kijken en iemand uit te nodigen om over een maand eens te komen voetballen. Ik zie dat iemand iets fout doet en daar train je op. Meteen, de volgende dag. We kijken het een paar wedstrijden aan en dan zien we wel of het er uit komt. Dat ben ik. Bondscoach zijn is dus een totaal andere taak dan clubtrainer. Je bent eigenlijk een soort scout.’

Johan Cruijff in 1998 in VI

Waar ik ook veel belang aan hechtte, als speler en als trainer, is dat niet het winnen alleen, maar ook de manier waaróp belangrijk is. Het plezier dus. Zo werden we met Nederlands elftal tweede op het WK van 1974, maar naar buiten toe waren we eigenlijk wereldkampioen doordat werkelijk iedereen plezier beleefde aan wat wij deden. Dat gold ook voor de manier waarop we met Ajax en Barcelona voetbalden en de manier waarop ik als trainer heb gewerkt. Dan beleef je bijvoorbeeld extra veel plezier aan de Europa Cup in 1992 met Barcelona omdat je er ook heel veel andere mensen een plezier mee gedaan hebt. Je hoorde constant: “Goh, wat heeft dat Barcelona leuk gevoetbald.” Wáár je ook op de wereld komt, overal hebben de mensen het over dat leuke voetbal van ons. Eigenlijk vind ik dat plezier nog mooier dan het rendement, ofschoon je natuurlijk geen plezier kunt hebben als er helemaal geen rendement is. Maar ik had nooit bij een ploeg willen zitten die alles wint, maar waarvan het voetbal niet om aan te zien is. Alles wat je doet vanuit een verplichting heeft volgens mij ook nooit een echt hoog rendement, omdat je overal plezier in moet hebben.

De waarde van mooi voetbal? Je kunt ergens mee door. Het is een plezier, wat je jaar in jaar uit in het voetballen hebt. Voldoening. Wat heb ik eraan als ik één keer een beker mag vasthouden en er vervolgens niets overblijft? Ik ben ervan overtuigd: als jij ècht goed voetbalt, dan win je al een x-percentage wedstrijden. Dan kan het van één of twee wedstrijden afhangen of je kampioen wordt of die beker wint, maar als jij géén goed voetbal speelt, heb je dat helemaal niet in eigen hand. Wie herinnert zich nog wat van het WK van 1990? En wie herinnert zich nog het WK van 1974? Dáár gaat het toch om? Natuurlijk had ik die finale in 1974 dolgraag willen winnen, maar dat men in de hele wereld nog steeds over ons spreekt als het elftal dat het mooiste voetbal speelde, is voor mij een grotere overwinning dan die beker. Hetzelfde als Brazilië in 1982. Ik zou die medaille niet willen ruilen. Veel mensen zeggen: ja, het is leuk dat je mooi voetbal speelt, maar blijft staan is de uitslag. Onzin. Gezegdes die niet nergens op slaan. Wat blijft hangen is de manier. We leven er nog van. Met Barcelona heb ik vier keer een landstitel gewonnen. Hadden er ook vijf kunnen zijn. Maar de mooiste titel is toch dat mensen vinden dat Barcelona het beste voetbal ter wereld speelde?’

‘De mooiste titel is toch dat mensen vinden dat Barcelona het beste voetbal ter wereld speelde?’
‘De mooiste titel is toch dat mensen vinden dat Barcelona het beste voetbal ter wereld speelde?’
Geraadpleegde bronnen:
VI 46 (2003), VI 52/53 (1998), Nummer 14 (april 2006), VI 38 (2005), VI 42 (2004), Nummer 14 (april 2007), VI 24 (1998)
Gerelateerde artikelen