
Indonesië doet onder leiding van Patrick Kluivert met negentien landgenoten uit de polder een gooi naar het WK. De paspoortfabriek rookt volop. In Jakarta, maar ook in ambassades in Europa. Hoe een transfermarkt voor internationals ontstond.
Rijkaard koopt club, haalt in no time een nieuwe selectie en zet een grote naam voor de groep. In het clubvoetbal is dat usance geworden. Paris Saint-Germain en Manchester City kochten op die manier instant succes. Maar een nationale ploeg die het zo aanpakt? Dat gebeurt zelden, vooral omdat regelgeving van FIFA en wetten van overheden het onbelemmerd transfereren van internationals blokkeren.
Maar nu is er toch een landenteam dat als een ambitieuze club opereert. Indonesië. Een steenrijke tycoon annex minister ging de bond runnen en sindsdien wordt de ene na de andere aanwinst gepresenteerd. Patrick Kluivert, Denny Landzaat, Alex Pastoor, Gerald Vanenburg en zelfs Jordi Cruijff zijn ingevlogen om het vernieuwde Indonesië naar het eerste WK te leiden sinds het land in 1938, toen nog als Nederlands-Indië, zijn enige WK-wedstrijd met 6-0 verloor. Komende week staan kwalificatiekrakers tegen Australië en Bahrein op het menu. De opmerkelijke opkomst van de ploeg die nooit verder kwam dan een paar verloren finales op het regionale Zuidoost-Aziatische kampioenschap, genereert veel enthousiasme en publiciteit, maar de massanaturalisatie van voetballers roept ook vragen op.