In januari begon Albert Stuivenberg (47) bij RC Genk aan zijn eerste functie als hoofdtrainer van een A-elftal. Met zijn baan langs de lijn vond de Rotterdammer een nieuwe passie, nadat een nachtje in een slaapzak het einde van zijn carrière als voetballer had betekend.
‘Je moet echt opletten bij deze trainer, hoor. Hij is zó gevat, ho! Hij hoort en ziet álles. Je hoeft maar íéts te doen of zeggen en bam, het antwoord is er.’
Het zijn de woorden van Pierre Denier (60), teammanager en al ruim veertig jaar in dienst bij RC Genk. Hij was er speler, assistent- en interim-trainer na weer een nieuw ontslag. Denier zag in totaal 34 trainers voorbijkomen, met Albert Stuivenberg als de huidige.
In een van de businessruimten van de Luminus Arena in Genk klinkt diens stem in onvervalst Rotterdams hol door de ruimte, die donker en verlaten is op deze doordeweekse dag. Stuivenberg knikt instemmend als zijn waarneming ter sprake komt. ‘Ik ben hoog sensitief’, verklaart hij. ‘Dat betekent dat er veel prikkels binnenkomen. Ik zie en hoor heel veel. Tien, vijftien jaar geleden deed ik ook met alles wat ik waarnam iets. Op alles kwam een antwoord of gaf ik mijn mening. Dat was heel vermoeiend. Voor mezelf, maar ook voor anderen.’
Hoe werkt dat? Die hoge sensitiviteit en scherpe waarneming?
‘Er zit een verschil tussen kijken en waarnemen. We kijken beiden dezelfde kant op, maar de een ziet bijvoorbeeld het geheel en de ander ziet heel scherp in detail. Ik zie veel in detail. Een voorbeeld: mijn assistent Jos Daerden stond bij het koffiezetapparaat en ik liep langs. In het voorbijgaan zei ik: Jos, zou je er geen kopje onder zetten? Was-ie vergeten. Of vorige week op het wekelijkse persmoment voor radio en tv. Ik hoorde op de achtergrond heel scherp een tik-tik-tik van druppels nadat het had geregend. Dat kan ervoor zorgen dat je wordt afgeleid van het verhaal dat je wilt vertellen. Maar ik ben bijvoorbeeld ook heel gevoelig voor licht; ik kan alleen slapen in een kamer die heel donker is. Zo zijn er honderd voorbeelden op een dag. Ook op het veld met de jongens.’