Het WK van 1990 is niet de boeken ingegaan als een spektakeltoernooi. Twee flamboyante spitsen zorgden gelukkig nog voor een glimlach op het gelaat van de liefhebbers. Roger Milla en Totò Schillaci, die vanuit het niets de held van de Italiaanse natie werd. Schillaci is woensdag op slechts 59-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van kanker.
Tijdens het uiteindelijk door West-Duitsland gewonnen WK 1990 stelde gastland Italië vaak teleur, maar werd er dankzij Schillaci vaak alsnog getriomfeerd. De opmars van de Azzurri werd in de halve finale gestuit door Argentinië, dat zegevierde via een strafschoppenserie. In de aanloop naar die wedstrijd pakte VI's Ron Westerhof uit met een uitgebreid verhaal over Salvatore Schillaci, die op 25-jarige leeftijd de voetbalmaand van zijn leven kende. Daarna werd het nooit meer zo mooi voor de aanvaller die in 1991 zijn laatste van zestien interlands zou afwerken.
"Gezien z’n postuur zou je het niet zeggen, maar hij is in alles een grootheid." (Marco Tardelli)
"Alleen dat pannetje al van 'm, dat koppie, die vuurspuwende oogjes, dat verraadt klasse." (Sören Lerby)
"Hij is doelgerichter dan tien andere Italianen bij elkaar." (Cesar Luis Menotti)
"Een spits waar Juventus en het Italiaanse elftal om zaten te springen." (Michel Platini)
"Hij kan nog veel gaan betekenen voor het Italiaanse voetbal." (Zbigniew Boniek)
"Ik heb al vaker gezegd dat hij een waardig opvolger van mij zou kunnen worden." (Paolo Rossi)
"Hij is simpelweg een fenomeen." (Karl-Heinz Rummenigge)
"Bij hem zijn snelheid en efficiëntie verenigd, een zeldzame combinatie." (Nils Liedholm)
"Wat mij betreft heeft hij nu al een standbeeld verdiend." (Bondscoach Azeglio Vicini)
Alles hierboven gaat over een man, want Italië heeft een nieuwe volksheld. Een Siciliaan nota bene, die binnen enkele weken een hele natie voor zich heeft weten te winnen. En waarom? Dat is simpel uit te leggen:
Italië-Oostenrijk 1-0 (doelpunt Schillaci)
Italië- USA 1-0 (Schillaci)
Italië-Uruguay 1-0 (Schillaci)
ltalië-lerland 1-0 (Schillaci)
De laatste uitslag is van zaterdag jl., 30 juni, plaats van handeling: het Olympisch Stadion van Rome, kwartfinale van het toernooi om het wereldkampioenschap 1990. De wedstrijd is 38 minuten oud als Roberto Donadoni op het doel van de lerse doelman Pat Bonner vuurt. Bonner blijkt deze keer niet balvast en als een duveltje uit een doosje is daar plotseling weer Salvatore Schillaci, die de bal met de binnenkant voet in het doel deponeert. Schillaci viert feest en met hem miljoenen andere Italianen.
Op WK's worden namen gebroken en gemaakt, maar vooral het laatste. De mensen waar je vooraf hoge verwachtingen van hebt en daar niet aan weten te voldoen zijn in principe snel naar huis. Marco van Basten is een schrijnend voorbeeld, hij stelde teleur in een zich zwak manifesterend Oranje en is begonnen aan z'n vakantie, terwijl anderen nog altijd aanwezig zijn op het grootste voetbalevenement ter wereld. En hoe verder men reikt, hoe groter de impact. Zie het nietige Kameroen, dat vooraf door niemand serieus werd genomen, maar naarmate het toernooi vorderde respect afdwong en de wereld aan z'n voeten wist. Italië gold uiteraard als één van de favorieten, alleen had daarbij niemand een hoofdrol voor Salvatore Schillaci in gedachten. Het zou het toernooi moeten worden van Gianluca Vialli, algemeen erkend als steraanvaller, de grote man van Europa Cup 2-winnaar Sampdoria en al meerdere jaren verzekerd van een basisplaats in de nationale ploeg. De laatste twee weken is Vialli evenwel van slechts één plaats verzekerd: een plaats op de bank naast bondscoach Azeglio Vicini en dat alles ten faveure van Salvatore Schillaci, door de Italianen liefkozend ‘Toto’ gedoopt.
Je kunt de TV niet aanzetten of de karakteristieke kop van Schillaci met ogen als straatlantaarns verschijnt in beeld
‘Toto’, het nieuwe fenomeen, een volksheld. Je kunt de TV niet aanzetten of de karakteristieke kop van Schillaci met ogen als straatlantaarns verschijnt in beeld. Persconferenties van de Italiaanse ploeg zijn ware veldslagen waarbij de kleine Schillaci bedolven wordt onder microfoons, camera's, 'spotlights’ en de mensen die al die moderne techniek als werktuig gebruiken. Schillaci zelf weet nauwelijks wat hem overkomt. Tussen al het geschreeuw door van opgewonden mediavertegenwoordigers mompelt-ie af en toe dat z'n leven een wel erg bijzondere wending heeft gekregen. Dat-ie dankbaar is dit allemaal te mogen meemaken en dat hij het beste tracht te geven wat in hem zit. Korte ‘statements’ allemaal. Algemeenheden, hetgeen niemand hem overigens kan kwalijk nemen, want wat moet je als plotseling de hele wereld over je heen valt, terwijl je nog niet zo lang geleden werd uitgelachen.
Uitgelachen om z’n (kleine) postuur, uitgelachen en uitgescholden vanwege z'n Siciliaanse afkomst, want Sicilië en hoofdstad Palermo worden immers nogal makkelijk geassocieerd met maffia en misdaad. Toen enkele maanden geleden bekend werd dat Schillaci’s jongere broer op diefstal was betrapt, meenden de supporters van Juventus hun spits ook maar voor bandiet uit te moeten maken. Nu zouden ze hem het liefst vol op het gelaat zoenen, net als al hun andere landgenoten. Enige hypocrisie kan de Italiaan nu eenmaal niet ontzegd worden. Van de oudste oma, die zich normaal in het geheel niet voor voetbal interesseert, tot het kleinste kind dat in staat is de TV aan te zetten, is Italië in de ban van Toto. Tutti gek van Toto.
Het levensverhaal van Salvatore Schillaci zou zich lenen voor een film onder regie van Ettore Scola of een andere Italiaanse grootheid en gezien de heersende hysterie komt het misschien ook nog wel eens zo ver. Geboren op 1 december in de Zona Cep, één van de vele vervuilde buitenwijken van de Siciliaanse hoofdstad Palermo, gelegen op de meest noordelijke van de twee rotsformaties die de golf van Palermo omarmen. Salvatore groeide er op met zijn zus Rosalita en zijn broers Giuseppe en Giovanni. Zo’n typische volkswijk, die de bezoeker als ook de bewoner weinig reden tot vreugde geeft. Jaren geleden heeft de plaatselijke overheid er eens een stoet cementwagens naartoe gestuurd en er tientallen blokken beton als onderdak voor eenvoudige gezinnen laten verrijzen. Verder heeft er nooit meer iemand omgekeken naar de flats van Cep. Klompen vaalgeel beton, bengelend aan weggeroest bouwstaal, geven aan dat er ooit nog eens bruikbare balkons tot de bunkers hebben behoord. Van sommige flats zijn alleen de eerste drie etages bewoond, want hogerop is het te gevaarlijk.
Aldaar, tussen de betonrot, trapte Salvatore Schillaci voor het eerst tegen een bal, zoals nu iedereen uit de buurt zich weet te herinneren. De plaatselijke middenstand geeft plotseling hoog op van dat kleine jochie dat vroeger waarschijnlijk slechts ellende aanrichtte, want het is niet aannemelijk dat hij destijds even zuiver wist te mikken als heden ten dage. De glassplinters, de vernielingen, alles is nu vergeten en vergeven, Cep is trots op z’n bijzondere nakomeling en de hele buurt huilt van vreugde als Toto weer eens een bres geslagen heeft in een vijandelijke verdediging. Er wordt de hele nacht gedanst op straat, wijn, pasta’s en vuurwerk, alles wordt er bijgesleept om het feest kracht bij te zetten en de echte aanhanger draagt een T-shirt met het hoofd van Toto aan voor- en achterkant.
Als voetballer kreeg Salvatore Schillaci een min of meer officiële status toen hij zich aanmeldde bij het clubje L'Amat in zijn geboortewijk Cep, later Juventina. In 1981, op 16-jarige leeftijd, trad hij toe tot de amateurafdeling van Palermo en een jaar later kreeg hij zijn eerste contract bij Messina, toen uitkomend in de derde Italiaanse liga. Hij zou er zeven jaar blijven hangen, waarvan hij de laatste drie jaar in Serie B, de op een na hoogste klasse in Italië, uitkwam. Zijn staat van dienst:
1982/83: Messina (26 duels, 3 doelpunten)
1983/84: Messina (26-4)
1984/85: Messina (31-4)
1985/86: Messina (31-11)
1986/87: Messina (33-3, het eerste seizoen van Schillaci in de Serie B)
1987/88: Messina (37-13)
1988/89: Messina (36-23)
Dat Salvatore Schillaci nooit eerder werd ontdekt en tot zijn 25ste jaar diende te wachten voor hij zijn entree kon maken op het hoogste niveau heeft voornamelijk te maken met het feit dat de grote clubs weinig scouten op Sicilië. Het eiland geldt eigenlijk nog altijd als achtergebleven gebied waar slechts met een schuin oog, maar liever helemaal niet naar omgekeken wordt. Een ingeving van de toenmalige Juventus-voorzitter Giampiero Boniperti leidde vorig jaar voor Salvatore Schillaci de grote verandering in. Na het echec met de Welshman lan Rush als meest vooruitgeschoven spits besloot Juventus eind vorig seizoen niet opnieuw een schutter in het buitenland te zoeken.
Rush kon de weinige kansen die hij kreeg slechts zelden in doelpunten omzetten en overbrugde nimmer de taalbarrière met zijn medespelers. Hij voelde zich nooit thuis in Turijn en keerde uiteindelijk terug naar zijn oude club Liverpool. De scouts van het machtige Juventus oriënteerden zich nog wel op de buitenlandse markt en bezochten in de zomer van 1989 zelfs het jubileumtoernooi van de Deense voetbalbond in Kopenhagen. Maar inmiddels wijs geworden door negatieve ervaringen zag men toch af van pogingen om Flemming Povlsen of Brian Laudrup aan te trekken. De Deen Michael Laudrup, oudere broer van Brian, speelde vier jaar in Turijn en heeft er nooit zijn vrijwel onuitputtelijke mogelijkheden benut. Vorig jaar werd hij door Juventus verkocht aan Barcelona waar hij het afgelopen seizoen ook al hevig teleurstelde.
Geen buitenlandse spits dus, waarop de leiding van Juventus besloot een tip na te trekken van Francesco Scoglio, trainer van Genua, die zich eens had laten ontvallen een uitstekende spits te hebben zien voetballen bij Messina. Ook de statistieken hadden Juventus trouwens op het spoor kunnen zetten, maar er moest eerst een betrouwbare informant aan te pas komen alvorens de trotse ‘Oude Dame’ een delegatie naar Sicilië wenste te sturen. Sinds het seizoen 1961/62 was het niet meer voorgekomen dat iemand in de Serie B in 36 wedstrijden 23 doelpunten op zijn naam had gebracht, waardoor er uiteraard wel een fors prijskaartje om de nek van Salvatore Schillaci hing. Voorzitter Boniperti besloot echter toe te happen, met in z’n achterhoofd de successen van Pietro Anastasi, die als Sicilliaan (eveneens van Palermo) eind jaren zestig, begin jaren zeventig een klinkende naam opbouwde bij Juventus en de nationale ploeg. Schillaci verhuisde voor 7 miljoen gulden naar Turijn.
In het begin werd hij met veel argwaan bekeken. Hij is met zijn 1.75 meter klein voor een spits, spreekt met een zuidelijk accent en lijkt veel ouder dan hij is. Eigenlijk vonden de aanhangers van Juventus hun nieuwe aanwinst maar een lullig, onooglijk ventje, die in hun ogen nooit kon voldoen aan de hoge kwaliteitseisen bij hun club. Zelfs de almachtige erevoorzitter en FIAT-president Gianni Agnelli liet zich aanvankelijk schamper uit over wat clubpresident Boniperti nu weer had uitgehaald. Zo’n straatschoffie uit het armoedige Palermo, wat had die nou te zoeken bij het mondaine Juventus? Het verhaal gaat zelfs dat Agnelli de Schillaci-transfer mede als argument heeft gebruikt om zich van Boniperti te ontdoen. De laatste is al enige maanden voorzitter af en zal waarschijnlijk worden opgevolgd door Luca di Montezemolo, de grote man achter de organisatie van het wereldkampioenschap in Italië. Eén ding staat: Luca di Montezemolo is heel blij met Schillaci, want hij en niemand anders heeft de Italianen tot nu toe in het toernooi gehouden.
En Gianni Agnelli is inmiddels ook bijgedraaid, want Schillaci deed bij Juventus wat zijn voorganger lan Rush niet deed: scoren. Uiteraard is Salvatore Schillaci zelf een tevreden mens. Z'n grote droom was ooit in de voetsporen te treden van Paolo Rossi (ex-Juventus), die ltalië in 1982 met 6 haarscherpe treffers naar de wereldtitel schoot. “Ik liep toen zelf nog schreeuwend door de straten van Palermo, huilend van geluk na de finale tegen Duitsland”, aldus Schillaci. “Het is een fantastisch gevoel om er nu zelf bij te zijn. Ik ben weliswaar nog niet zover als Pablito (Paolo Rossi), maar ik ben op weg en dat neemt niemand me af.”
Hij zegt het met die goudeerlijke, wat kinderlijke blik in z’n ogen die hem inmiddels over de hele wereld geliefd heeft gemaakt. Het was misschien wel het mooiste moment van het hele WK tot nu toe, dat Salvatore Schillaci tegen Uruguay een strafschop werd onthouden. Hij zat daar op z'n knieën op de grond, de handen voor de borst gevouwen, ogen die voor zichzelf spraken. Volledig ontdaan over zoveel onrecht. Geen gespeelde emoties, geen komedie waaraan zoveel spelers zich schuldig maken om de scheidsrechters te beïnvloeden. Dit was ECHT. Zo echt als Salvatore Schillaci zelf.
Vlak voor het WK had hij nog geen vaste plaats. Bondscoach Azeglio Vicini hevelde hem pas begin van dit jaar over van de B- naar de A-selectie. En Schillaci debuteerde in het hoogste nationale elftal op 31 maart jl. tegen Zwitserland. In de eerste wedstrijd op het WK (tegen Oostenrijk) startte Vicini met het aanvalsduo Vialli-Carnevale. Toen Schillaci werd ingebracht voor Carnevale, bracht de Siciliaan de enige, winnende treffer op het bord. Sindsdien is Salvatore ‘Toto’ Schillaci niet meer weggeweest. Hij is numero uno. Niemand anders. De titel numero uno voor Schillaci krijgt zo langzamerhand een symbolische betekenis.
Afgezien van de wedstrijd tegen Tsjechoslowakije won Italië al z'n wedstrijden met 1-0, drie keer kwam de enige treffer op rekening van Toto, zo ook afgelopen weekeinde in de kwartfinale tegen Ierland. Een tegenstander waar de Italianen simpel mee dachten te kunnen afrekenen. Waar dat optimisme op was gebaseerd werd in het Italiaanse kamp niet helemaal duidelijk, de leren spelen weliswaar geen hoogstaand voetbal, maar hebben op dit toernooi al meerdere keren laten zien een taaie opponent te zijn die geen enkele angst kent voor wie dan ook. “Uitgaan van eigen kracht” is niet voor niets het credo van bondscoach Jackie Charlton, ook als de tegenstander thuisland Italië heet. Charlton is de meest ongecompliceerde van het hele stel coaches dat er op het WK rondloopt, weigert zich aan te passen en stuurt zijn jongens het veld in met de opdracht er iets moois van te maken. Tekenend voor Charlton en Ierland was de persconferentie voorafgaand aan de kwartfinale in Rome. Italiaanse verslaggevers wilden wel eens van Charlton weten hoe hij het gevaar Schillaci dacht in te dammen. Maar dat vond de lerse bondscoach maar een domme vraag en riposteerde slechts met: “Daar maak ik me niet druk over, maken jullie je soms druk over Quinn en Aldridge? Nou dan…”
Om vervolgens een verbaasd gezelschap achter te laten. Maar Charlton is natuurlijk niet gek, hij had wel degelijk een speelwijze uitgedacht waar de Italianen het benauwd van kregen. Italianen zijn grootgebracht met een trage aanvalsopbouw, tot ver over de middenlijn wordt hun in de competitie geen strobreed in de weg gelegd. Ze zijn het niet gewend om vroegtijdig, op eigen helft, aangevallen te worden. Dat leidt tot zenuwachtige trekjes bij ltaliaanse verdedigers. Ierland speelde daar perfect op in en Italië schrok zich een ongeluk van zoveel weerstand. Met een stuwende en uitblinkende Paul McGrath op het middenveld bezorgde Ierland de arrogante Italianen zelfs een angstige openingsfase waarin met name de verdedigers Paolo Maldini (tegen Niall Quinn), Ricardo Ferri (tegen John Aldridge) en Franco Baresi (tegen de doorkomende Kevin Sheedy) op genadeloze wijze aan de noodrem moesten trekken. Maar Italië trof het weer eens dat er met de Portugees Silva Valente andermaal een thuisfluiter van het zuiverste water was aangesteld, zodat genoemde heren van straffen verschoond bleven. De arbitrage werpt toch al een behoorlijke smet op het toernooi, maar hoe opzichtig Valente Italië bevoordeelde (en Ierland benadeelde) kende nauwelijks grenzen.
Wat dat betreft mag Italië van geluk spreken. Echt overtuigd heeft de ploeg nog niet. Franco Baresi is als libero vrijwel onherkenbaar en speelt in het nationale elftal een veel minder dominante rol dan bij zijn club AC Milan. Waarbij aangetekend dient te worden dat Baresi van bondscoach Vicini veel minder vrijheid krijgt dan van Milan-coach Sacchi. Je ziet aan Baresi dat hij ingehouden speelt, hij moet achter z'n verdedigers spelen en laat zich slechts bij hoge uitzondering voor z'n defensie zien. Op het middenveld heeft Giuseppe Giannini, de lieveling van Vicini, nog nauwelijks kunnen overtuigen en de belangrijke doelpunten heeft Italië zoals gemeld slechts te danken aan één man: Salvatore Schillaci. Hem is het van harte gegund, daar niet van, maar er resten Italië nog twee obstakels op weg naar de wereldtitel. De vraag is, of die zonder bijstand van de scheidsrechters kunnen worden genomen.
Schillaci zou óók scoren in de halve finale tegen Argentinië, maar Italië bleef steken op 1-1. Diego Maradona en de zijnen zegevierden na een strafschoppenserie, waarna het gastland enkele dagen daarna wel het brons veiligstelde middels een 2-1 zege op Engeland. Schillaci verzilverde in dat duel een strafschop, waardoor hij in z’n eentje topscorer werd van het WK 1990. Daarna zou Schillaci nooit meer het niveau van zijn droomzomer evenaren. De volksheld bleef Juventus trouw tot 1992, waarna hij twee jaar speelde voor Internazionale alvorens zijn loopbaan af te sluiten bij het Japanse Júbilo Iwata. Zijn laatste van zestien caps veroverde Schillaci al in 1991. In dat jaar maakte hij ook zijn laatste interlandgoal. Opmerkelijk: zes van zijn zeven goals voor de Azzurri maakte de spits tijdens dat ene WK.
Topscorers WK 1990
Salvatore Schillaci - 6 goalsTomas Skuhravy - 5 goals
Roger Milla - 4 goals
Gary Lineker - 4 goals
Michel - 4 goals
Lothar Matthäus- 4 goals