De UEFA heeft een belangrijke wijziging doorgevoerd om gezond financieel beleid bij internationale clubs te handhaven. Clubs mogen nog maar zeventig procent van hun omzet uitgeven aan salarissen, transfers en makelaarscommissies. Dat lijkt goed nieuws voor Nederlandse clubs, maar een blik op de jaarcijfers leert dat het tegendeel waar is.
De insteek van de nieuwe UEFA-plannen is om internationale competities op termijn gezond en spannend moeten houden. Daarmee wordt afscheid genomen van Financial Fair Play, het veelbekritiseerde systeem dat in het seizoen 2011/12 werd ingevoerd.
De voornaamste regel was dat clubs maar beperkte verliezen mochten schrijven (maximaal 30 miljoen over een periode van drie jaar), maar in de praktijk bleek de UEFA steeds niet in staat om de grote clubs aan te pakken. In 2020 leed de Europese bond een pijnlijke nederlaag bij het internationale sporttribunaal CAS, dat de Europese schorsing van Manchester City terugdraaide. De UEFA stelde te zijn misleid omdat City fictieve sponsorinkomsten had opgevoerd om zo op papier de verliezen terug te dringen, maar dit kon niet worden bewezen.
In de praktijk werden de afgelopen tien jaar vooral kleine clubs gestraft, terwijl de grote jongens schikten met de UEFA of sancties succesvol aanvochten met enorme advocatenteams. Sinds de coronacrisis is de regelgeving dermate versoepeld, dat het systeem in feite is opgeheven.
UEFA-voorzitter Aleksander Ceferin (foto) heeft de afgelopen jaren al vaker aangegeven een vervangend model te willen introduceren. Het doel daarvan is voorkomen dat de economische en sportieve verschillen nog groter worden. De droom om Europees kampioen te worden moet voor zoveel mogelijk clubs levend blijven. Hij opperde daarom onder meer een salarisplafond naar Amerikaans voorbeeld. De huidige variant is slechts een aftreksel daarvan.