Het was warm, woensdagavond. Het was zaak zo weinig mogelijk te ondernemen. Dat ging me aardig af. Een zacht briesje slaagde er niet in de hitte van de dag weg te blazen, de stenen van de stad zweetten en spinnen kropen zwetend tegen het beton van de parkeergarage omhoog. Af en toe waaide uit een belendende tuin de typische geur die ik alleen uit Nederlandse zomers ken: die van verkolend vlees, vermengd met spiritus om de kooltjes goed aan het fikken te krijgen. Het schijnt dat ze overal barbecueën, maar toch is die geur zo oud-Nederlands als geprakte aardappelen met jus.
Ik hing in een tuinstoel. Hoe weinig aanstalten ik ook maakte, Italië – Zwitserland kwam naderbij. Het bewijs dat wie helemaal niets onderneemt de tijd kan vertragen, was maar weer eens geleverd. Ik nam me voor: als het me zou lukken de televisie aan te zetten zonder te smelten, zou ik kijken. Anders niet.