Opzienbarend is sinds 2018 de opmars van Nederland op de UEFA-coëfficiëntenlijst. Deze weken kan de renaissance worden voortgezet. AZ, Feyenoord, PSV en Vitesse moeten ervoor zorgen dat de achterstand op de gewilde zesde plaats slinkt. Een plek die lang onhaalbaar leek, maar is dat nog wel zo?
Rond de eeuwwisseling moest de leiding van de publieke omroep geregeld twee van de drie zenders vrijmaken voor een Champions League-wedstrijd van een Nederlandse club. Een heerlijk luxeprobleem voor voetbalfanaten, een verschrikking voor de haters, die maar moesten uitwijken naar de commerciëlen voor Big Brother. De luxe van drie Nederlandse deelnemers aan het miljardenbal verdween snel en de afgelopen seizoenen is het al extreem bijzonder als meer dan één Eredivisie-ploeg acte de presence geeft in UEFA's elitetoernooi. In 2018 dreigde zelfs het gevaar dat Nederland in zijn geheel zou ontbreken in de Champions League, het jaar waarin kampioen PSV moest aantreden in de voorronde en vicekampioen Ajax hetzelfde lot was beschoren.
Dat had alles te maken met de vrije val van Nederland op de coëfficiëntenlijst. Veertiende stond de Eredivisie iets meer dan drie jaar geleden, onder Turkije, Oostenrijk, Zwitserland en Tsjechië. België totaliseerde bijna tien punten meer, een Grand Canyon-achtige kloof in de coëfficiëntenwereld. Terwijl Nederlanders angstvallig de resultaten van de Kroatische en Israëlische clubs in de gaten hielden, werd steeds vaker de vraag gesteld of 'we' net zoals bij onze zuiderburen kampioensplay-offs moesten invoeren, zodat de spelers vertrouwd zouden raken met de intensiteit van toppers en zich met die bagage beter zouden kunnen weren in Europa. Totdat Ajax afrekende met een dramatisch Europees seizoen en tot de halve finale van de Champions League reikte. Veel hangt ook na dat wonderjaar af van de prestaties van de Amsterdammers, maar het positieve van de laatste seizoenen is dat ze steeds meer assistentie krijgen.