'Ik vond alle duels van het vrouwenteam heel lelijk'
Er is iets vreemds aan de hand. Ik moet vrouwenvoetbal opeens leuk vinden. Dat is even wennen. Nog niet eens zo heel lang geleden ging je naar vrouwenvoetbal als je zin had om met een uurtje onbekommerd te schuddebuiken. Het was zoiets als synchroonzwemmen.
Ook niet serieus te nemen, vrouwen die met een knijper op hun neus op muziek van een Duitse componist zwaaiend het bad betreden en daarna met hun voetjes precies tegelijk proberen boven te komen.
Zo keek ik naar vrouwenvoetbal. Als tijdverdrijf. Ik zag het als een persiflage op een bestaande sport: mannenvoetbal. Laat mij op zeshonderd meter naar twee voetballende mensen kijken en ik zie of het vrouwen zijn of niet. Dat heeft met het koppen te maken. Vrouwen kopen met tegenzin.
In de verloren halve finale tegen Engeland kostte het Nederland de kop. Aanvoerster Daphne Koster ging verdedigend wel de lucht in, maar te laat en te halfslachtig. Daar hing een vrouw in de lucht, die bang was dat ze het ventiel op haar voorhoofd zou krijgen. Daphne zweefde onder de bal door en vlak achter haar stond de nummer 10 van Engeland, die wél durfde te koppen.
Ik vond alle wedstrijden van het Nederlands vrouwenteam heel lelijk. Het voelt onnatuurlijk om te kijken naar een sport waar je van houdt, maar die wordt uitgevoerd door mensen met een beperking. De beperking bij vrouwen: ze kunnen niet koppen, ze kappen en draaien als middelbare scholieren die tegen hun zin meedoen aan gym en ze zijn te nederig en te lief.
Het is als met rolstoelbasketbal. Ontzettend knap, heel erg mooi, zeer te bewonderen, maar uiteindelijk heeft het niets met basketbal te maken. Het lijkt er een beetje op, maar het is basketbal in een stoel. Na een kwartier word je, als basketballiefhebber, helemaal gek van die piepende wieltjes.
Er zijn mensen die na een wedstrijd rolstoelbasketbal heel hard staan te vertellen dat het net echt basketbal is. Die mensen geloof ik niet. Net zoals ik de mensen niet geloof die nu, vlak na de verloren halve finale, zeggen dat ze zo hebben genoten. Ze zeggen er ook steeds bij waar ze zo ontzettend van hebben genoten. De sfeer. Een verademing vinden ze het, hoe beleefd die vrouwen voetballen.
'Nee, na u, ik sta er op dat u scoort, echt, na u!' Wat je ook steeds hoort: ze zijn nog zo lekker ongecompliceerd. Het is nog zo puur. Ze zijn nog niet bedorven door de commercie. Je mag ze gewoon altijd filmen. Ook als ze zitten te eten. Schattig vindt iedereen dat. Het gaat ver, die omslag. Hugo Borst vertelde zondag tijdens Studio Voetbal dat hij had genoten van de onbekommerde eenvoud. Het spelplezier. De beheersing. Spelen ze de rest van het seizoen zo bij zijn geliefde Sparta, dan zitten er aan het eind net zo veel mensen op de tribune als tijdens wedstrijden van het Nederlands vrouwenteam. Een mannetje of honderd.
Ik vind dat gejuich een beetje gênant en hypocriet. Door voetballende vrouwen zo uitvoerig te prijzen, ze op de rug te slaan en te koesteren, maak je ze eigenlijk alleen maar klein. Ik zou, als ik een vrouw was en voetbalde, nooit op die gronden willen worden gewaardeerd. Dat is vernederend.
Heb je net een toernooi gevoetbald, moet je van Jack van Gelder horen dat zijn vrienden bij AFC, tussen de bitterballen door, gewoon bleven kijken. Blijkbaar tot Jacks verbazing. Nee, het was nog gekker, er was zelfs gejuicht bij de beslissende penalty’s in de kwartfinale.
Daar sta je dan, leeg gespeeld in de catacomben en in Nederland waarderen ze je vooral omdat je camera’s in je hotelkamer laat en de journalisten mee laat kijken hoe je ontbijt. Juist die houding, dat omarmende, dat hijgerige gedoe over de onbevangenheid van de vrouwenploeg, werpt vrouwen twintig jaar terug in de tijd. Ze worden geaaid als dieren.
Wees eerlijk en neem voetballende vrouwen serieus. Zeg het zoals het is. Het had geen moer met voetbal te maken. Op zijn best zag het er uit als een wedstrijd tussen twee degradatiekandidaten in de 2e Klasse West. Pas als er zo’n etter tussen loopt als Wesley Sneijder, of een Nigel de Jong met borsten, ga ik weer eens kijken. Wesley Sneijder, met hem is ook iets raars aan de hand. Hij zou te verwend zijn. En dat mag niet. Tenminste, dat vinden veel mensen. Ongeveer dezelfde mensen die iedere week anekdotes ophalen over Wim Suurbier, Willem van Hanegem en Johan Cruijff.
Boeken vol zijn er geschreven over de onaangepastheid van Johan. Hoe hij op beslissende momenten het team in de steek liet. Hoe Van Hanegem een WK liet schieten omdat hij voelde dat hij niet zou spelen. Prachtig vinden wij dat. We hebben ze allang vergeven. Zo waren ze gewoon. Karakters. Zo zie je ze niet meer. Tegelijk vinden wij dat Wesley zich als een kostschooljongen moet gedragen.
Ook hier waait het gezelligheidsvirus door de voetbalwereld. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Er zouden te veel ego’s in het Nederlands elftal spelen. Zaterdagmiddag hoorde ik topcoach Ton Boot pleiten voor verwijdering uit de selectie van Sneijder. Sneijder denkt alleen aan Sneijder. Dat kan niet.
Ook Ton Boot vindt blijkbaar dat we met twintig padvinders naar Zuid-Afrika moeten. Tussen de wedstrijden door, uit vrije wil, met z’n allen de townships in, om de sanitaire voorzieningen te verbeteren. Arjen Robben met een mengkraan in zijn hand. De hele verdediging van Oranje aan de afwas.
Ik geniet juist van Sneijder. Hij worstelt en daar kijk ik graag naar. Ik zie drama. Te mooie vriendinnen, foute zwembroekjes, geforceerde tackles, blinde haat richting Madrid, een machtsstrijd met Van Persie, woedeaanvallen en, o ja, dat ook nog, briljant voetbal. Doelpunten als schilderijen. Sneijder heeft nu al alles in zich, waar we vijftien jaar later smullend over willen lezen.
Van mij mag Sneijder met een tattoo op zijn voorhoofd voetballen. Desnoods mag hij eisen dat hij Yolanthe de hele wedstrijd op zijn rug wil dragen. Dat mag, want Wesley gaat – daar ben ik van overtuigd – Nederland met een geniale vrije trap naar de finale van het WK schieten.
Nico Dijkshoorn