Zondag strijden Engeland en Italië om de Europese titel. Vijf tactische aspecten die het kijken van de EK-finale wellicht extra interessant kunnen maken.
1. Durft Engeland te jagen zoals Spanje?
Italië werd dit toernooi nooit zo teruggedrongen als in de halve finale tegen Spanje. Dat had alles te maken met een riskante pressingtactiek van Luis Enrique.
Zodra Gianluigi Donnarumma de Italiaanse opbouw vorm probeerde te geven, tekende het Spaanse plan zich duidelijk af. Op het middenveld kregen de Italiaanse spelmakers geen centimeter ruimte. Pedri zat kort op Jorginho, Koke op Marco Verratti en Sergio Busquets op Nicolò Barella. Linksbuiten Ferran Torres stond in de buurt bij rechtsback Giovanni Di Lorenzo. Dani Olmo koos op zijn beurt positie bij Leonardo Bonucci, zodat de opbouw via Giorgio Chiellini gedwongen werd. Dat was het signaal voor Mikel Oryazabal om druk te ontwikkelen vanuit de rechterflank op Chiellini.
Bovenstaande passmap van Italië was het gevolg tegen Spanje. Jorginho en Verratti, die normaal gesproken de verdeelstations zijn in de ploeg van Roberto Mancini, kwamen nauwelijks in het spel voor. Jorginho kwam tot 33 passes. Zijn toernooigemiddelde is 70. Slechts 5 keer bereikte hij een ploeggenoot op de helft van Spanje, explosief minder dan het gemiddelde van 40. Verratti noteerde vergelijkbare cijfers: hij ging van 75 passes naar 35.
Tot nu toe is Engeland niet zo agressief geweest bij balbezit van de tegenstander. Qua passes per defensieve actie, een maatstaf voor fanatieke pressing, zijn alleen Hongarije, Wales, Slowakije, Zweden en Finland nog passiever geweest bij balbezit van de tegenstander. Wanneer Engeland wél druk ontwikkelt, dan gebeurt dat altijd via de vleugelspitsen die jagen richting het centrum. Voor Italië is het op dat soort momenten zaak om de ruimtes aan de zijkant te vinden.