Zondagmiddag, na alweer een interview over een verloren wedstrijd, kreeg ik opeens medelijden met Mark van Bommel. Daar schrok ik van. Blijkbaar ben ik samen met Mark een nieuwe fase ingegleden. Mark en ik, dat knetterde. Twaalf woorden tekst van hem na een wedstrijd en ik stond heel hard schreeuwend de afwas te doen.
Ik kon er niet naar luisteren, dat op niets gebaseerde optimisme, die vreemde mix van mediatraining en dan midden in het interview vergeten wat ze je ook alweer hebben geleerd. En week geleden kon je Mark van Bommel vragen of hij iets vriendelijks wilde zeggen over een rolstoelbasketballer en dan nóg wist hij het te verkloten.
‘Ja, knap, heel leuk, maar je zit in een stoel, hè. Dan kan je niet springen. Ik zeg het alleen maar even. Doe ermee wat je wilt.’ Zo keek ik naar interviews met Mark: ik wachtte op het ongeluk. Kijken wat hij nu weer voor neerbuigends ging zeggen over een andere club of over de vraagstelling. Mark van Bommel was in z’n eentje een gevaarlijke kruising. Je gaat op een stoeltje naast hem zitten en binnen een kwartier klappen er verbaal twee auto’s op elkaar.