Toch maar weer even over Cristiano Ronaldo, die ik afgelopen zondag, na een wedstrijd tegen Mexico, hoofdschuddend van het veld zag lopen omdat zijn teamgenoten hem weer eens niet hadden begrepen. Een beetje gelijk had hij wel. Naast Ronaldo veranderen andere Portugese voetballers in voetballende kinderen. Met Ronaldo voetballen, dat moet voelen als koken naast een sterrenkok. Naast je staat hij eend te flamberen met een mengsel van stikstof en vloeibare kruiden, terwijl jij wat zout op een tartaartje staat te strooien. Het zou mij verlammen.
Dat is één reden waarom het vervelend moet zijn met Ronaldo te voetballen. Een heel stadion ziet opeens je beperkingen, niet in de laatste plaats omdat Cristiano ze met wanhopige gebaren steeds maar weer benadrukt. Als je steekpass voor de zoveelste keer niet goed aankomt, dan weet je als medespeler genoeg: hij zal zijn handen voor het gezicht slaan. Hij zal naar de hemel kijken en smeken om betere spelers.
Ik zou daar niet goed tegen kunnen. Als er op dit moment iemand van VI achter mij zou staan, die na elke getikte zin zachtjes grommend laat merken dat ik er helemaal niets van kan, dan zou mij dat niet direct stimuleren. Het zou vreemd zijn als een kunstschilder na iedere penseelstreek commentaar krijgt van een museumdirecteur. ‘Ik zou daar geel hebben gebruikt. Jammer. En dat schaap klopt niet, want schapen hebben geen drie ogen. Overschilderen graag.’
Als clubgenoot van Cristiano Ronaldo kun je het alleen maar fout doen. Als je pass precies op maat is en Ronaldo scoort, dan zorgt hij er met zijn trademark bokito-gejuich wel voor dat de pass binnen een seconde is vergeten. Als de pass perfect is en Ronaldo mist, dan ben je ook de lul. Hij zal met vernederende gebaren duidelijk maken dat hij verkeerd werd aangespeeld.