Voetballers en de dood gaan niet goed samen. Steeds als in de voetbalwereld iemand plotseling overlijdt, schrik ik van de reacties. Op dat soort momenten verschijnt wat ik Het Syndroom Van Onkwetsbaarheid zou willen noemen. Er is verdriet, wanhoop, woede, maar ook verbijstering, dat iemand die iedere dag kilometers over een veld denderde, die gezond at en die trainde met een koffer vol elektronica tegen het lichaam, nu toch dood is. Op die manier sport beleven moet voelen als ademloos voor de dood uit hollen.
Bij voetballiefhebbers merk je vaak dat ze de dood onrechtvaardig vinden. Als het even kan, dan wordt de dood genegeerd en dagelijks uit het lichaam gehold en gezweet. In die zin is voetbal een bezwering van de dood. Dat is wat we elk weekend met miljoenen mensen omarmen: het leven, voetballen alsof het nooit ophoudt, voor eeuwig jong, bekers in de kast en stokoud een cameraploeg ontvangen om nog eens uit te leggen hoe snel je langs de zijlijn rende.
Dat wordt nu, tijdens deze totale sportieve stilstand, extra hard gevoeld: de sterfelijkheid en meteen erachteraan het besef dat er belangrijker zaken zijn in het leven. Daarom denk ik dat voetballers en supporters door de coronacrisis definitief zullen veranderen. Er hebben de laatste weken beslissende momenten plaatsgevonden waar we met z’n allen, in deze bedrijfstak, eens goed over moeten gaan nadenken.