Serge Rossmeisl is zondag op 48-jarige leeftijd overleden. De directeur van profcluborganisatie FBO was al enige tijd ernstig ziek en blikte in gesprek met VI terug op zijn leven. Het interview is voor iedereen gratis te lezen.
De belangrijkste les die Serge Rossmeisl destilleerde uit de vroege dood van zijn vader, die al op 49-jarige leeftijd overleed, is dat zijn eigen kinderen moesten weten wie hij was voordat hij onverhoopt zelf kwam te overlijden.
Loeke, zijn vrouw, wist dat ook. Toen hij een kleine tien jaar geleden voorstelde om met hun zoon naar Barcelona te vliegen om naar Messi te gaan kijken, vond zij dat prima. Zijn schoonvader had daarentegen zijn twijfels gehad. Was dat wel zo’n goed plan met een kind van zeven? Waarop Loeke tegen haar vader had gezegd dat hij ze lekker moest laten gaan. Dat haar man dit juist op dat moment wilde doen, omdat het later misschien wel niet meer zou kunnen.
En dus gingen ze, vertelt Rossmeisl met twinkelende ogen aan zijn eettafel. Wandelend over de promenades van de Catalaanse wereldstad. Op weg naar het grootste stadion van Europa. De ogen van zijn zoon steeds groter wordend bij de aanblik van de tribunes. Zo hoog, zo steil, alsof er geen einde aan leek te komen. Toen was de trip al geslaagd, ook al zou uitgerekende de man voor wie ze ernaartoe gingen die avond niet spelen – Messi was geblesseerd.
‘Milan is nu zestien, maar we hebben het nog steeds over die trip. “Weet je nog…” zeggen we dan. Met Bo, onze dochter, ben ik helaas niet in het buitenland geweest, al heb ik ook met haar elk jaar wel iets aparts gedaan. Samen naar Center Parcs bijvoorbeeld. Zo waardevol.’
Het zijn herinneringen die extra veel voor hem betekenen nu hij weet dat het onverhoopte scenario werkelijkheid zal worden. Rossmeisl is 48. Ouder worden dan zijn vader, zoals hij zich na diens dood had voorgenomen als negenjarige jongen, zit er niet in. Ook hij, de man die vele voetbalbestuurders in Nederland zullen roemen om zijn kennis van reglementen, cao’s, contracten en nog veel meer, heeft kanker gekregen. Slechts enkele weken resten hem nog wanneer hij deze ochtend nog opvallend monter in een Bossche bol prikt.
‘Natuurlijk wil ik niet dood’, zal de directeur van clubvakbond FBO later in het gesprek zeggen. ‘Maar ik heb ook 48 jaar zo veel uit het leven gehaald dat ik geen bucketlist heb om af te werken, en volmondig kan zeggen dat ik een heel mooi leven heb gehad. Daar ben ik dankbaar voor, en dat geeft me rust.’
We hebben afgesproken op vrijdag. Dan heeft hij altijd wat meer energie dan aan het begin van de week. Op woensdag ondergaat hij nog altijd een bloedtransfusie in het ziekenhuis. Die twee zakjes bloed zorgen voor een oppepper, hoewel er binnenkort een onvermijdelijk omslagpunt zal volgen waarop ook dat geen effect meer heeft op zijn gestel. ‘En dan kan het snel gaan.’
Vele gezonde jaren
Op 1 februari dit jaar was Rossmeisl precies twintig jaar in dienst bij FBO, dat voluit staat voor Federatie van Betaald voetbal Organisaties en de belangenorganisatie is van alle 34 Nederlandse profclubs. Het had een heugelijke dag moeten worden, zo hadden zijn collega’s maanden van tevoren al gepland. Speciaal voor de gelegenheid hadden ze een video gemaakt, met aardige en lieve woorden van clubdirecteuren en mensen uit het vak, zoals Frank van Mosselveld (RKC), Martin van Geel (Willem II), Toon Gerbrands (ex-PSV) en Jan de Jong (ECV).
‘Weet je wat me opviel? Veel van die mensen wensten me expliciet nog vele gezonde jaren toe in het voetbal. Toen ze dat opnamen, soms al maanden daarvoor, wisten zij ook niet dat ik ziek zou worden. En toch was dat best gek, wetende dat ik allesbehalve gezond was op dat moment.’
In januari had hij voor het eerst gevoeld dat er iets niet klopte. Rossmeisl was net met zijn gezin op wintersport geweest. Terwijl hij thuis de skispullen naar zolder sjouwde, voelde hij zich niet goed. Zijn hart ging tekeer. Wat vreemd was, omdat hij tijdens de vakantie nergens last van had gehad. Zorgeloos was hij van de pistes afgedaald. Corona, dacht hij op de trap.
Maar dat was het niet. Bij de dokter werden zijn hart en longen gecheckt. Was allemaal goed. ‘Er is toen ook bloed geprikt. Zo zagen ze dat mijn bloedwaardes niet in orde waren.’
De vermoedens van de artsen werden bevestigd: het was helemaal mis. Rossmeisl had een vorm van acute leukemie
Zodanig dat meteen de alarmbellen afgingen. Binnen vijf dagen na zijn eerste doktersbezoek belandde Rossmeisl in het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Thuis lag hij vervolgens twee weken in afwachting van de resultaten van een beenmergpunctie. Toen die uitslag er was, werden de vermoedens van de artsen bevestigd: het was helemaal mis. Rossmeisl had een vorm van acute leukemie. Een zeer agressieve variant met weinig perspectief op genezing. Gemiddeld zijn vijf jaar na de diagnose nog maar een paar van de honderd mensen in leven. Wie geen toegang heeft tot goede zorg, kan binnen twee weken dood zijn.
Toch gloorde voor hem nog hoop. Niet veel, maar de artsen gingen een behandeling starten. Hoewel die nog wel in de experimentele fase verkeerde, zoals ze hem vertelden. Zijn vorm van kanker blijkt een van de voorlopers in de evolutie en is daardoor nog nauwelijks te bestrijden. ‘Je kunt het vergelijken met de ontwikkeling van een virus als corona. Vaccins die eerder wel tegen de ene variant werkten, beschermen je niet tegen de geëvolueerde versie van die variant.’
Desondanks waren de eerste resultaten goed. Waar hij voor zijn eerste kuur nog liefst 95 procent aan kankercellen in zijn lijf had, slonk dat aandeel in vier weken tijd tot 6 procent. Daarna volgde de tweede kuur. Met helaas minder effect. De kanker was weer terug, voor 30 procent. Daardoor moest worden overgeschakeld op het volgende plan, een stamceltransplantatie. Hierbij werden van een donor afkomstige stamcellen (die rode bloedcellen, bloedplaatjes en witte bloedcellen verzorgen) in zijn bloed getransplanteerd. Ook hiervan, zeiden de artsen, was de slagingskans laag.
‘Mijn bloedwaarden schoten omhoog. Ik kon weer fietsen, beetje sporten, dacht zelfs weer aan werken’
‘Toch begon het traject voorspoedig. Toen ik na die behandeling uit het ziekenhuis kwam, was het aantal kankercellen in mijn lijf dalende. Na een punctie bleek het nog maar 0,25 procent te zijn. En het fijne was dat dit precies aan het begin van de zomervakantie was. Mijn zoon kon lekker naar Lloret gaan met zijn vrienden, onze dochter naar Rhodos met een ander gezin. Zelf genoten we ook enorm van de zomer. Mijn bloedwaarden schoten omhoog. Ik kon weer fietsen, beetje sporten, dacht zelfs weer aan werken. Misschien kon ik in september wel elke dinsdagochtend even naar Zeist gaan.’
Werken, hij kon het niet laten. In de tussentijd nam hij nog geregeld de telefoon op als iemand uit het vak hem belde. Natuurlijk wilden ze weten hoe het met hem ging. Maar wie zijn berichten op LinkedIn had gemist, kon ook zomaar beginnen over voetbalzaken. Met zijn kennis van contracten, UEFA- en FIFA-regels en bijvoorbeeld regelingen voor spelers van buiten Europa, was Rossmeisl voor clubbestuurders een belangrijke kennisbron, zeker in de transferperiode. Hoe zat het met de belastingtarieven voor profvoetballers? Wat als een voetballer in Nederland speelde maar in België woonde?
Rossmeisl wijst naar de slingers in de huiskamer, vanwege de veertiende verjaardag van zijn dochter. ‘Mijn zoon is half november jarig’, zegt hij. ‘Het is nog ver weg, maar wie weet…’
Maar het bleek een illusie, terug naar kantoor. Toen Rossmeisl begin september weer in het ziekenhuis was voor een check, verviel in één klap alle hoop. De kanker was terug, zeiden de artsen. Ook zijn donor had de boel niet kunnen opruimen. En nu de kankercellen weer explosief stegen, konden ze niet om het aller slechtste nieuws heen. Ze konden niks meer voor hem doen. Drie, misschien vier weken, dat was wat ze hem gaven.
Om die reden verbaast het zijn artsen dat hij inmiddels in zijn zevende week zit sinds dat bewuste gesprek. Tijdens het interview wijst Rossmeisl naar de slingers die in de huiskamer hangen, vanwege de veertiende verjaardag van zijn dochter. ‘Mijn zoon is half november jarig’, zegt hij. ‘Het is nog ver weg, maar wie weet…’
Open sollicitatie
We gaan terug naar 2002. Het jaar dat hij zijn entree in het profvoetbal maakte. Ervoor studeerde hij rechten in Leiden. Daar, op de universiteit, hadden docenten hem vreemd aangekeken toen hij vertelde over zijn ambitie om in het profvoetbal te werken. Waar klasgenoten bij grote advocatenkantoren wilden werken, zei Rossmeisl dat hij over tien jaar misschien wel bezig was om het contract van de zoon van Patrick Kluivert op te stellen. Apart, dachten de docenten. Voetbal én rechten?
Rossmeisl, een Willem II-supporter die boos kon worden als een huisgenoot er eerder bij was om de VI uit het plastic te scheuren, zag het wel voor zich. Na zijn studie, nadat hij eerder anderhalf jaar had gewerkt bij EURO 2000, de organisatie verantwoordelijk voor het EK in België en Nederland, stuurde hij een open sollicitatie naar FBO, organisatie die de belangen van de Nederlandse profclubs behartigde. Kom maar langs, kreeg hij te horen; er ging er net iemand weg. Ze bleken een goedkope jurist met voetbalkennis te zoeken. Kwam dat even mooi uit.
FBO was destijds een ander soort werkgeversorganisatie dan nu. Toenmalig directeur Gerard Slager beklom als voorman de barricaden en ging rollebollend over straat met bestuurders van de KNVB en spelersvakbond VVCS. ‘Wat natuurlijk leuk was voor journalisten, maar clubs waren steeds minder blij met die houding. We kregen steeds meer brieven van clubs die hun lidmaatschap wilden opzeggen. Ze zagen de meerwaarde van FBO niet meer.’
Aan die meerwaarde zou hij hard werken in de twintig jaar nadien. Eerst als jurist, en sinds 2010 als directeur. Het takenpakket van de FBO werd steeds verder uitgebreid. Supportersrellen, opleidingsvergoedingen, vuurwerkincidenten: voor elke soort casus konden clubs om hulp vragen bij de juristen in het landhuis tegenover de KNVB. Bovendien zou het voetbal steeds verder ‘verjuridiseren’, zoals hij het noemt. Met meer regels vanuit de KNVB, FIFA en UEFA.
Na zijn aantreden als directeur wilde hij de band met de clubs nog verder aanhalen. ‘Ik wilde niet alleen dat ze allemaal lid waren, maar ook dat ze alle 34 daadwerkelijk gebruik maakten van onze diensten. Niemand moest kunnen zeggen dat-ie contributie had betaald maar er niks aan had gehad.’
Zijn kracht lag in het verbinden, denkt hij. ‘Ik ben helemaal niet van het conflictmodel. Luister naar elkaar en gun elkaar wat. Wees hard als het moet, maar ook dat kan met respect. Met Louis Everard van de VVCS heb ik discussies gehad waarvan de barsten in de ramen sprongen, zo fel, maar dat hielden we binnenskamers. Die vertrouwensband was er.’
Met diezelfde Everard beleefde hij in mei 2020 een van de hoogtepunten in zijn tijd bij de FBO. Hij doelt op het pakket aan noodmaatregelen dat clubs en spelers destijds sloten om de financiële gevolgen van corona op te kunnen vangen. Dit betrof onder andere de reductie van spelerssalarissen. Het betaalde voetbal was de eerste branche die zo’n sectorplan presenteerde.
‘Toen dat pakket er uiteindelijk lag, was ik zo trots. We konden toen echt laten zien wat FBO voor clubs kon betekenen’
Toch was het aanvankelijk nog hard tegen hard. Clubdirecteuren wilden de spelerslonen zo snel mogelijk verlagen, de spelersvakbonden gingen daar niet zomaar mee akkoord. ‘Toon Gerbrands, toen nog van PSV, belde me op. ‘Spelers moéten nu luisteren’, zei hij. Ineens wilden ook veel directeuren mee naar de gesprekken met de spelersvakbonden. Zij dachten alleen aan de salarissen. Ik heb toen aan Toon gevraagd om me een week de tijd te geven en mijn gang te laten gezegd. En erbij gezegd dat ik breder dacht. Dat ik ook het salariscriterium voor non-EU-spelers wilde bevriezen, de cao alvast wilde openbreken en spelers wilde laten afzien van vakantiegeld. ‘Had ik nog niet aan gedacht’, zei Toon toen. Hij gaf me het vertrouwen om het zo aan te pakken.’
Rossmeisl: ‘De clubs dachten aan zichzelf, maar ik zat er voor álle clubs. PSV had iets aan verlaging van lonen, maar Telstar en Top Oss maakten we blijer door het verplichte aantal contractspelers te verlagen, van 16 naar 14. Toen dat pakket er uiteindelijk lag, was ik zo trots. We konden toen echt laten zien wat FBO voor clubs kon betekenen.’
Kantinepraat
Slechts ingewijden in de voetbalwereld weten op zulke momenten hoe belangrijk de FBO is. De buitenwereld ziet dat minder. Ook omdat Rossmeisl geen directeur was die veel op de voorgrond verkeerde. Voor de pers had hij altijd tijd, zelfs vanuit het ziekenhuisbed, maar met sensatiegerichte journalistiek had hij niks. Net als met talkshows waarin op de man wordt gespeeld. ‘Johan Derksen zei eens over Wiljan Vloet dat die zulke grote ogen had dat-ie nooit een goede trainer kan zijn. Mensen tot hun enkels afzagen of op uiterlijk pakken. Kantinepraat, noemen ze dat. Nou, niet in mijn veteranenteam van OJC Rosmalen.’
Geprofiteerd heeft hij ook weleens van Derksens stevige toon. Het was ten tijde van de invoering van de nieuwe Wet Werk en Zekerheid. Deze in 2015 ingevoerde wet legde meer druk op de werkgever en dreigde voor voetbalclubs nadelige gevolgen te hebben, omdat spelerscontracten voor bepaalde tijd op den duur konden worden omgezet in contracten voor onbepaalde tijd. Net als werknemers in andere branches zouden voetballers dan zelf weg kunnen gaan, met een maand opzegtermijn, zonder betaling van een transfersom.
‘Voor voetbal was er tot dan toe via de cao altijd een uitzondering mogelijk, maar ambtenaren wilden daar nu niet in meegaan, wat funest voor het businessmodel zou zijn. Ze waren echt niet te vermurwen in de gesprekken die wij met ze hadden. Totdat Derksen op tv riep dat het kabinet het voetbal naar de klote hielp. Nog tijdens de uitzending tweette Lodewijk Asscher dat hij het ging oplossen. Dat gebeurde. Zonder die ministeriële regeling was het voetbal gewoon kapot geweest.’
Een van zijn laatste wapenfeiten bij de FBO was de cao’s voor de speelsters van Ajax, PSV en FC Twente. ‘Heel veel zaken die daarin stonden waren voor mannen vanzelfsprekend. Niet voor vrouwen. Denk aan doorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, een ongevallenverzekering en zwangerschapsverlof.’
‘Als ik nu één conclusie moet trekken na deze 48 jaar, dan is het dat het me uitstekend is gelukt al die balletjes omhoog te houden’
Nu hij de afgelopen weken heeft aangegrepen om de balans van zijn leven op te maken, terugblikkend met vrienden, familie, oud-huisgenoten, collega’s, teamgenoten en vele anderen die hij nog één keer heeft kunnen zien, moet hij soms terugdenken aan een gesprek met zijn voorganger op de directeurspositie bij FBO, Mark Boetekees, die nu bij de KNVB werkt.
‘Het gesprek ging over ambitie en of ik ambitieus genoeg was om wellicht ooit directeur te worden. Dat raakte mij. Ik zei hem toen dat ik juist hartstikke ambitieus ben, maar niet alleen op het gebied van werk. Ambitie betekende voor mij dat ik álles wilde. Ik wilde voetballen en sporten, een fijne baan hebben en goed verdienen, ik wilde met mijn zoon naar voetbal en met mijn dochter naar hockey, ik wilde met mijn gezin op zomervakantie en skiën in de winter en met mijn vrouw af en toe een romantisch weekendje weg, ik wilde op stap met mijn broer en met vrienden en ik wilde het liefst ook nog naar elke thuiswedstrijd van Willem II. Als ik nu één conclusie moet trekken na deze 48 jaar, dan is het dat het me uitstekend is gelukt al die balletjes omhoog te houden.’