De magie kwam, met een beetje verbeelding, tot leven in 1958. In Zweden werd het WK gespeeld en onder de beste voetballers van de wereld openbaarde zich een wonderkind. Edson Arantes do Nascimento, een jongen van zeventien jaar, nog vechtend tegen de puisten in het gezicht, maar al voetballend met de gelaagdheid van de groten. Ze noemden hem Pelé.
Brazilië werd voor de eerste keer wereldkampioen, toen. De mannen van de Copacabana vielen tijdens het toernooi op door hun uitmuntende conditie. De overlevering wil dat ze die opdeden door de vele extra duurloopjes rond de Zweedse meren, waar ze zich ondertussen vergaapten aan blonde madammen in bikini. En ze vielen op door hun uitmuntende voetballers. Gilmar, José Altafini, Djalma Santos, Didi, Mário Zagallo, Zito, Vavá, Garrincha.
En Pelé.
Pelé werd de jongste doelpuntenmaker ooit op een WK door de beslissende goal te maken in de kwartfinale tegen Wales. In de halve finale tegen Frankrijk (5-2) maakte hij een hattrick en in de eindstrijd tegen Zweden (ook 5-2) nam hij twee goals voor zijn rekening. Het jongetje uit Três Corações was op slag een wereldster, al kreeg de wereld – en zeker Nederland – dat niet helemaal mee. De VARA deed destijds verslag van de WK-duels van Brazilië, maar door een gebrek aan zendtijd waren slechts delen van de wedstrijden te zien.
Ook bij Brazilië werden de shirts op het WK van 1958 één voor één vanaf een stapel uitgedeeld. Zomaar, eigenlijk uit het niets, kreeg Pelé derhalve het shirt met nummer 10. Vanaf dat moment werd alles anders
Maar als er wat te zien was, dan openbaarde zich de voetballer in al zijn verbluffende glorie. Neem alleen al die goal in de WK-finale waarbij Pelé de hoge voorzet aannam op de borst, om de bal daarna over een verdediger te lobben en uiteindelijk met rechts in het doel te volleren. Pelé was snel als een antilope, technisch begaafd, had een geweldige eerste aanname, was tweebenig en gezegend met een groots spelinzicht. Hij was aangever en afmaker ineen. Hij was óók een harde werker en teamspeler. Toen de Braziliaanse coach Vicente Feola tijdens het WK van 1958 de vraag kreeg wie de beste keeper van zijn selectie was, luidde het antwoord: Pelé. En alles wat de alleskunner deed, deed hij met een natuurlijke elegantie. Zelfs niets doen zag er bij Pelé gracieus uit.
Pelé werd met Brazilië in 1962 en 1970 nog twee keer wereldkampioen, leidde Santos zes keer naar een titel en twee keer naar zowel de Copa Libertadores als de Wereldbeker voor clubs, maakte 1.279 doelpunten in 1.363 wedstrijden en domineerde twintig jaar lang het wereldvoetbal. Zijn spel sprak tot de verbeelding van presidenten en poëten, in een tijdsgewricht waarin de televisie nog een luxe goed was en social media niet bestonden.
‘Ik ben Ronald Reagan, president van de Verenigde Staten. U hoeft zichzelf niet voor te stellen, want iedereen kent u’, hoorde Pelé eens tijdens een ontvangst in het Witte Huis. En in zijn boek Voetbal in zon en schaduw is de Uruguayaanse schrijver Eduardo Galeano een en al verrukking: ‘Zij die het geluk hadden hem (Pelé, red.) in het echt te zien voetballen, hebben een geschenk van zeldzame schoonheid gekregen. Ogenblikken, die zozeer de onsterfelijkheid waardig zijn dat ze ons laten geloven dat de onsterfelijkheid daadwerkelijk bestaat.’
Het geluk drong zelfs door tot Enschede. Op de grens met Duitsland trad in 1959 de ene na de andere wereldster op. Op 9 mei van dat jaar speelden in het Diekman-stadion Louis Armstrong and his All Stars en vijf weken later kwam Santos langs, met in de gelederen de inmiddels achttienjarige Pelé. Als een rondreizend circus trok de Braziliaanse club destijds de wereld over om lucratieve demonstratiewedstrijden te spelen en na zijn galavoorstelling op het WK in Zweden was Pelé de trapeze-act waarvoor het hunkerende volk te hoop liep. Komt dat zien, komt dat zien!
Wat Pelé vooral deed was een nieuwe, onuitwisbare voetafdruk van een spelcultuur planten. Die van de 10 als de allesbepalende speler in het veld. Superieur heersend over man en bal
Het was de onbedwingbare nieuwsgierigheid naar de aangekondigde wondervoetballer die kwam van over verre zeeën, die Eduardo Galeano in zijn boek zo mooi omschreef. ‘Als Pelé een vrije trap nam, dan draaiden de tegenstanders in de muur het liefst hun gezicht naar het net om maar niets te hoeven missen van Pelé’s doelpunt.’ Zo ook in Enschede.
De Twentse muur draaide spreekwoordelijk mee, de tribunes puilden uit en de mensen kregen waar voor hun geld. Hoewel Sportclub Enschede op dat moment de vice-kampioen van Nederland was en het elftal zich ook nog eens had versterkt met Dick Tol (Volendam) en Tonny van der Linden (DOS), verloren de Nederlanders kansloos met 5-0. Pelé scoorde drie keer in een wedstrijd die zich verhield als samba tot klompendans. Steeds weer zagen de Nederlanders het rugnummer 10 bij hen vandaan zwieren, ongrijpbaar dansend over de Twentse kleigronden.
Want dat was Pelé vooral: het archetype van de nummer 10, de representant van het voetbal in zijn meest pure vorm. Hij was de geniale schepper van kansen en de maker van kunstzinnige doelpunten. Hij zag ruimtes ontstaan op momenten dat die ruimtes er nog helemaal niet waren en verstuurde passes naar zones waar op dat moment geen enkel ander passes naartoe zou sturen. En als hij een keer geen ruimte zag of geen pass kon versturen, dan zette hij aan tot een dribbel die oneindig kon duren, domweg omdat hij niet was af te stoppen. Pelé was het fixeerpunt van het elftal, de man waar trainers hun systeem op bouwden en medespelers blindelings op vertrouwden, kortom, de man waar alles om draaide.
De combinatie Pelé en het rugnummer 10 ontstond bij toeval, dat wel. Pas op het WK van 1954 werd het dragen van rugnummers verplicht gesteld, maar volgens een bepaalde logica geschiedde de verdeling meestal nog niet. Ook bij Brazilië werden de shirts voor de eerste groepswedstrijd op het WK van 1958 tegen Oostenrijk één voor één vanaf een stapel uitgedeeld. Zomaar, eigenlijk uit het niets, kreeg Pelé derhalve het shirt met nummer 10. Vanaf dat moment werd alles anders.
Natuurlijk, ver voor Pelé werd Juan Alberto Schiaffino met de 10 op de rug wereldkampioen met Uruguay (1950), was Ferenc Puskás met de 10 de leidsman van de Magische Magyaren uit Hongarije, terwijl in Spanje in die jaren Alfredo Di Stéfano over de velden wervelde. Di Stéfano droeg weliswaar het nummer 9, maar speelde het verfijnde voetbal van de 10. Hij was goalgetter, kunstenaar en tovenaar ineen, de Argentijnse Hercules van het grote Real Madrid.
Alleen: alles wat zij konden, kon Pelé beter. Hij was sneller, krachtiger, effectiever, eleganter en intelligenter. De 100 meter sprintte Pelé binnen de 11 seconden, bij het hoogspringen overbrugde hij de 1 meter 80 met speels gemak en hij deed het met een jaloersmakende vlinderigheid. Hij was, kortom, de majesteit onder de maestro’s.
Wat Pelé vooral deed was een nieuwe, onuitwisbare voetafdruk van een spelcultuur planten. Die van de 10 als de allesbepalende speler in het veld. Superieur heersend over man en bal. Dominant in het eigen elftal, dominant ten opzichte van de eigen coach en diens beslissingen in de dug-out en dominant in het wedstrijdverloop. Amper te genaken, ook. Of het moet door Diego Armando Maradona zijn geweest.
Geen speler na Pelé die zo het zinnebeeld van de nummer 10 belichaamde als Maradona. Niet voor niets luidt zijn bijnaam El Diez. De Tien. Een voetballer zo geniaal dat hij vanzelf krankzinnig werd. Specialist ook in de glanzende Alleingang. Denk alleen maar aan de 25ste juni van 1986. Kwartfinale van het WK, tegen het Engeland van Gary Lineker en Glenn Hoddle. In de 55ste minuut kreeg Maradona nog op de eigen helft de bal aangespeeld. Met drie tikjes, een balletje onder de voet door en een draai om zijn as stuurde hij twee tegenstanders het bos in. Vervolgens zette hij aan voor zijn dribbel voor de eeuwigheid. Zijn linkervoet beroerde de bal in totaal twaalf keer, vier tollende tegenstanders konden El Diez niet afstoppen en toen Maradona de bal langs de Engelse doelman Peter Shilton schoof, waren er 10,3 seconden verstreken sinds zijn eerste balcontact op de eigen helft.
Toen Manchester United-verdediger Paddy Crerand tijdens het WK van 1970 de vraag kreeg, hoe je de naam van Pelé moest spellen, antwoorde hij: 'Simpel. Drie letters. G.O.D.'
Net als Pelé was Maradona de genius die droom van het volk inkleurde. Hij dirigeerde Argentinië naar de wereldtitel van 1986 en had naar de stellige overtuiging van bijna veertig miljoen Argentijnen in 1994 hetzelfde gedaan als hij tijdens het WK in Amerika niet was betrapt op het gebruik van doping.
En Maradona zorgde in zijn eentje voor de mentale bevrijding van Napels, de broeierige stad onder in de laars van Italië, waar hij in 1984 werd ingehaald door de Societá Sportiva Calcio Napoli.
Napels was ooit de historische hoofdstad van Italië en in de achttiende eeuw groter en belangrijker dan Amsterdam, Rome en Madrid. Het Napels van 1984 echter, was een stad in financieel en moreel verval. Het had de cholera van de jaren zeventig achter de rug en kwam nog bij van de aardbeving van 1980 die aan bijna drieduizend mensen het leven had gekost. Daarnaast werd Napels geteisterd door armoede, gekweld door de Camorra en gehinderd door een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van het veel rijkere en erudieter geachte noorden.
En toen kwam Maradona. Of, met terugwerkende kracht: hij verscheen.
‘Ik wil het symbool worden van de arme jongens van Napels, want zij zijn zoals ik was in Buenos Aires’, sprak Maradona op 5 juli 1984 tijdens zijn officiële presentatie in stadion San Paolo.
Of hij een symbool werd. Met het kampioenschap voor Napoli in 1987 zorgde Maradona ervoor dat voor het eerst een ploeg uit het zuidelijke deel de beste van Italië werd. In 1989 volgde de UEFA Cup en in 1990 het tweede kampioenschap. Nog belangrijker: hij weerstond publiekelijk een vorstelijke aanbieding van Juventus-voorzitter Gianni Agnelli. Voor geen goud ter wereld is mijn Napoli-hart te koop, sprak Maradona bombastisch.
Het maakt dat Maradona – ondanks zijn cocaïnegebruik, losse handjes, schietpartijen op journalisten, drankbacchanalen, radicale politieke overtuigingen, onwettige kinderen en andere gekkigheid – in Napels nog steeds wordt aanbeden als een heilige. Ruim dertig jaar na dato glorieert de vedette nog immer op immense muurschilderingen en overal in de stad zijn grote en kleine schrijnen ingericht om zijn heldendaden te gedenken en goddelijke bescherming tegen zijn woelige levensstijl af te smeken. Als eerbetoon aan El Diez wordt bij Napoli sinds 2000 het shirt met het rugnummer 10 niet meer vergeven.
Het zijn dergelijke verhalen en handelingen – groot en klein – die de mythe van de almachtige 10 definitief hebben gevestigd. Het magische rugnummer als geleider van hoop en geloof, in staat geacht om het onmogelijk geachte waar te maken. Wat Pelé en Maradona in het veld lieten zien, was voor aardse stervelingen nauwelijks te bevatten en door gewone voetballers met geen mogelijkheid te kopiëren. Het kon dan ook niet anders of de 10’en waren afgezanten van een hogere macht, naar de aarde gezonden om de verweesde mens te bekoren met voetbal van een oneindige schoonheid.
Toen Manchester United-verdediger Paddy Crerand tijdens het WK van 1970 de vraag kreeg, hoe je de naam van Pelé moest spellen, antwoorde hij: ‘Simpel. Drie letters. G.O.D.’ En over voornoemde dribbel van Maradona tijdens het WK van 1986 zei de gewezen Argentijnse bondscoach César Luis Menotti eens: ‘Die dribbel had niets met techniek en atletisch vermogen te maken, maar was een schepping van kunst. Maradona stond open voor een engelenmoment. Hij heeft mij later weleens verteld dat hij toen voorvoelde dat hij iets buitenaards ging volbrengen.’
Juist die typering maakt dat vooral in Zuid-Amerika de betekenis van het nummer 10 is opgeblazen tot mythische proporties. Het is het nummer van de Uitverkorene, voorbestemd om kampioenschappen te beslissen en wereldtitels te veroveren. Van elke speler die in Brazilië of Argentinië het nummer 10 krijgt omgehangen, worden dezelfde grootse daden verwacht als van Pelé en Maradona. Door de decennia heen blijkt die last nauwelijks te dragen. Denk aan gave voetballers als Roberto Rivellino, Zico, Juninho, Rivaldo, Ronaldinho, Kaká en Robinho, die allen ondervonden dat de schaduw van Pelé uiteindelijk geen zon verdraagt. Denk aan Lionel Messi, die heel lang gebukt ging onder de verwijten in Argentinië dat hij met ’s lands beste voetballers maar geen hoofdprijs won.
Het dragen van de 10 is chefsache. Toen Ajax twee jaar geleden Dusan Tadic trachtte te verleiden om terug te keren naar Nederland, werd het rugnummer 10 ingezet als lokmiddel
De rits gesneuvelden is lang, die met de erfgenamen ook. Na Pelé en Maradona kregen we mannen als Günter Netzer, Willem van Hanegem, Zico, Michel Platini, Lothar Matthäus, Gheorghe Haghi, Dejan Savicevic, Zinédine Zidane, Rui Costa, Francesco Totti, Alessandro Del Piero, Juan Román Riquelme, Roberto Baggio, Ronaldinho, Dennis Bergkamp en Wesley Sneijder. We zagen hoe Johan Cruijff en Eric Cantona wel met de ziel, maar niet met het nummer van de 10 voetbalden. En we zien hoe Lionel Messi op zijn beurt wel de 10 achter op het shirt heeft, maar niet speelt in de traditionele geest ervan. De Argentijn is meer een creatieve aanvaller dan een aanvallende middenvelder, al is het überhaupt gevaarlijk om een label aan hem te hangen, anders dan de beste voetballer van zijn tijd en waarschijnlijk de beste van alle tijden.
Bovengenoemde namen vulden de rol van nummer 10 allemaal op hun eigen wijze in, maar hadden één ding gemeen: ze waren de baas op het veld. Dat is ook een kenmerk van de nummer 10: het dragen ervan is chefsache. Toen Ajax twee jaar geleden Dusan Tadic trachtte te verleiden om terug te keren naar Nederland, werd het rugnummer 10 ingezet als lokmiddel.
Niet voor niets staat in de numerologie de 1 symbool voor leiderschap, een nieuw begin en succes dat moet worden gecreëerd door vast te houden aan overtuiging en intuïtie. Getal 1-personen bezitten creativiteit en moed en gaan recht op hun doel af. En de 0 staat voor het begin van alles en is gerelateerd aan universele energieën die helpen om innerlijke kracht en wijsheid te gebruiken. Samengevoegd tot het nummer 10 staat zulks voor de schepping en roept het de associatie op met aspecten als leiderschap, vastberadenheid, vertrouwen, onafhankelijkheid en richting-wijzend. Regista, zo werd de 10 in het Italiaanse voetbal ook wel genoemd. De regisseur.
Dat begrip nu, is aan inflatie onderhevig. Voor de traditionele nummer 10 is in het moderne voetbal amper nog ruimte. Voetbal is getransformeerd tot een snelheidssport waarbij overal op het veld druk wordt gezet en steeds meer plaats is voor atleten en steeds minder voor artisticiteit. Trainers zijn amper nog genegen hun elftal helemaal in te richten naar de nummer 10 om diens creativiteit volledig tot ontplooiing te kunnen laten komen. Ook al omdat tegenstanders na de eeuwwisseling een antwoord trachtten te formuleren met eerst één verdedigende middenvelder die de nummer 10 van de opponent moest neutraliseren, en als dat niet voldoende was, werden er gewoon twee verdedigende middenvelders opgesteld.
Met de evolutie van het voetbal is dus ook de rol van de nummer 10 veranderd. De regisseur wordt nu vaak lager op het veld in het elftal ingebed. Op de 8- of de 6-positie kunnen types als Andrea Pirlo, Andrés Iniesta, Luka Modric, Toni Kroos, Frenkie de Jong of Kevin De Bruyne tegenwoordig hun creativiteit in de opbouw kwijt. En nu de as is dichtgemetseld, wijken de mannen van de goddelijke bevliegingen steeds meer uit naar de flanken. Denk aan Arjen Robben, Hakim Ziyech of zelfs Lionel Messi. Vanaf de zijkant naar binnen trekkend, zijn ze voortdurend op zoek naar de ruimte in de rug van de verdedigende middenvelder en zorgen ze tevens voor een zekere geruststelling in de dug-out. Want het broertje dood aan defensieve arbeid dat hen doorgaans óók kenmerkt, kan aan de zijlijn het minste kwaad.
Pelé en Diego Maradona zijn nu allebei dood. Toch gaan we iedere keer weer opgewonden naar het stadion, vol verwachting, met kloppend hart, nog steeds. In de hoop om in de generatie van nu iets van de klasse van toen te ontdekken. In het verlangen om gegrepen te worden door de magie van de ouderwetse nummer 10. Ook al is het met een flard, in een kortstondig ogenblik, de onsterfelijkheid waardig.