Ook dit Eredivisie-seizoen was er wekelijks veel discussie over de arbitrage. Opvallend is vooral het hoge aantal directe rode kaarten dat achter de groene tafel werd teruggedraaid. In twintig procent van de gevallen waarbij scheidsrechter én VAR het eens waren over uitsluiting, ging de dader alsnog vrijuit.
Het is en blijft een utopie te denken dat de VAR het voetbal honderd procent foutloos en eerlijk maakt. Elke week zien we het bewijs dat er altijd zogeheten grijze gebieden zullen blijven, aangezien er nu eenmaal in bepaalde gevallen sprake is van interpretatie. Wat voor de een wél een overtreding is, hoeft dat voor de ander niet per se te zijn. Op die manier discussiëren we erover in kroegen en kantines – als ze tenminste weer open zijn – dus waarom zouden de verantwoordelijke mensen het wél altijd eens moeten zijn?
Het wordt echter vreemd als twee specialisten – de scheidsrechter en de VAR – unaniem zijn in hun oordeel over een directe rode kaart, maar dat deze de volgende dag al wordt geseponeerd of later in hoger beroep teruggedraaid. Dan is er dus iets misgegaan tussen de arbiter op het veld en de man achter het scherm in Zeist. De eerste heeft het in zo’n geval blijkbaar niet goed gezien of beoordeeld, wat in een split second en zónder hulpmiddelen best eens kan gebeuren; voetballers zelf maken tenslotte óók fouten. Maar degene die wél de tijd en technische mogelijkheden tot zijn beschikking heeft zo’n misser te herstellen, heeft dan kennelijk zijn plicht verzaakt. Of durfde zijn collega niet af te vallen. Oké, ook dat kan een keer voorkomen. Maar als van de 45 directe rode kaarten in een seizoen er negen (één op de vijf dus) later worden geschrapt, dan is dat toch wel zorgelijk. Dat aantal was immers zelfs in het tijdperk zónder VAR nooit zo hoog.