Toen mijn voormalige schoonmoeder hoorde dat haar man ongeneeslijk ziek was, trok zij eropuit om bakjes yoghurt met toegevoegde vitamine C te kopen. Ze zag iedere avond in een reclame dat in dat ene bakje yoghurt (aardbeien) alle voedingsstoffen zaten die een mens per dag nodig heeft. Wij zagen haar man – die een agressieve vorm van kanker had – snel veranderen, maar zij leek dat te negeren. Ze bleef maar groenten kopen, gezonde zuivelproducten en dingen met veel graan erin. Mijn ex-vrouw en ik zagen wat er gebeurde: ze ontkende het noodlot. Ze legde zich niet neer bij het wrede toeval. De een gaat dood, de ander blijft leven.
Ik kan mij niet herinneren dat mijn schoonmoeder, na de dood van haar man, ooit vrede heeft kunnen vinden in dat idee. Hoe terloops de dood langs kan waaien. Hoe willekeurig opeens de dood in je kan groeien. Daar moest ik aan denken toen ik dit weekend hoorde dat al jaren geleden een zekere vorm van hartfalen was geconstateerd bij Abdelhak Nouri. Ik zette mij meteen schrap.
In Nederland zouden, en dat wist ik zeker, kort na de bekendmaking van dit nieuws vijf miljoen hart- en vaatspecialisten opstaan. De grote zoektocht naar een dader zou losbarsten. En zo gaat het nu. Er zijn advocaten ingeschakeld, kranten kiezen hun strategische positie, tientallen deskundigen hebben een mening over de reanimatie, de stroom mensen richting het huis van Abdelhak Nouri neemt weer toe, de gevaren van een hoogtestage worden opnieuw bekeken, mensen met televisiedrift proberen recht op de camera hun graantje mee te pikken.
Het is, alweer, een mediacircus. Mensen die Abdelhak Nouri alleen maar in een samenvatting hebben zien voetballen noemen hem, zonder enige schaamte, Appie. Iedereen weet precies hoe Appie gered had kunnen worden. Appie had gewoon nog kunnen voetballen. Er wordt, op dit moment, gezwolgen in wraakzucht. Er zal en moet iemand de schuld krijgen van het ongeluk dat Abdelhak Nouri trof.
Mijn ex-vrouw werkt op de eerste hulp van een groot ziekenhuis en als ik één ding heb geleerd, als ik naar haar verhalen luisterde, dan is het dit: zieke mensen voelen onmacht. Onvermogen. Heel veel mensen kunnen het niet opbrengen dat dingen zomaar gebeuren, vanuit het niets, op het meest onrechtvaardige moment.
Wij zijn dol op iemand als Maarten van der Weijden, die ziek werd maar nu wel gewoon zes keer op een dag, in zijn zwembroek, Het Kanaal oversteekt. Maarten heeft daar zijn beroep van gemaakt, aan zalen vol mensen vertellen dat hij genezen is. Dat hij wilskrachtig was en dat hij heeft geknokt en gestreden. Hij is weer gezond en dat geeft ons blijkbaar hoop.
Ikzelf heb altijd een wat vervelend gevoel bij deze gezondheidsapostel die, waar ze het ook maar willen, komt vertellen dat hij een survivor is. Ik kijk naar Maarten en denk maar één ding: je hebt geluk gehad. Het dubbeltje is de goede kant op gevallen. De een gaat dood, de ander blijft leven. Een fascist wordt 104 en iemand die zwervers warme soep brengt, sterft op zijn 33ste aan een hartaanval. Dat komt omdat er maar één God bestaat. Die God heet Willekeur.
Zo wil ik, midden in deze juridische storm, Abdelhak Nouri zijn ziekte blijven zien. Als een wreed, noodlottig ongeval. Het maakt mij eigenlijk niet uit of Abdelhak Nouri een voortrekkersrol had, of hij heel vriendelijk was en of de burgemeester zo dol op hem was. Ik zie alleen dit: een trotse familie, een vader en een moeder die met dezelfde ontroering als alle andere ouders naar hun zoon kijken.
Het gaat opeens weer om boete en schuld, om geld en eer. Het gaat om inschattingsfouten en eerlijkheid.
Ik probeer, nu het lijkt uit te lopen op een juridisch steekspel, het heel klein te houden. Ik denk weleens aan Abdelhak Nouri. Toen zijn broer in een interview vertelde dat hij heel even een soort van glimlach had gezien, ontroerde mij dat. Dat zijn ogen heel even hadden bewogen. Dat is wat mij raakt, het intieme kleine, de hoop tegen beter weten in, naast je zieke broer of zoon.
Ik herinner mij dat mijn schoonmoeder, toen haar man lag opgebaard, steeds maar weer een plek probeerde te vinden waar ze het fijnst naar hem kon kijken. Ze vertelde ons: als je hier zit en je kijkt een beetje zo langs zijn gezicht, dan is het net alsof hij nog leeft.
Die vernietigende rouw, waar de familie van Abdelhak Nouri, hoewel hij nog leeft, ook midden in zit, die wordt nu door duizenden mensen op een vervelende manier verstoord. Het gaat opeens weer om boete en schuld, om geld en eer. Het gaat om inschattingsfouten en eerlijkheid. Maar ik zie een bed en daarin ligt Abdelhak Nouri. Daaromheen zitten de mensen die van hem houden.
Hoe zwaar het ook is, hoe vreselijk de waarheid ook mag zijn of blijken te zijn, dit is alles wat we zeker weten: hij hield van voetbal, hij hield van iedereen en iedereen hield van hem. En toen zakte hij in elkaar. We zullen nooit met zekerheid weten of dit had kunnen worden voorkomen. Wat de uitkomst van een onderzoek ook mag zijn, het gaat om onzegbaar verdriet. Je moeten neerleggen bij het onzegbare. Dat je diep van binnen weet dat het nooit meer goed komt. En dat geen schuldige daar nog iets aan kan veranderen. De grote zoektocht naar een dader zou losbarsten. En zo gaat het nu. Iedereen weet precies hoe Appie gered had kunnen worden.