Ik vraag me de laatste tijd steeds vaker af of ik een goede jongen was om erbij te hebben in de kleedkamer. Ik denk het wel. Ik zat niemand in de weg. Ik gaf de jongens die wél speelden hun thee aan. Als onze trainer – de vader van onze spits – zei dat we alle ballen op zijn zoon moesten spelen, dan applaudisseerde ik. Als de tweede helft werd gespeeld, dan maakte ik de kleedkamer een beetje gezellig. Ik herinner mij een schemerlampje.
Ik was dol op kleedkamers. De geur. Hoe je de veteranenziekte bijna uit de douchekop zag spuiten; als er een douchekop op zat. Ik keek naar de betegelde vloer in de doucheruimte en dacht: Hoeveel mannen hebben hier de urine gewoon langs hun bovenbeen laten lopen, terwijl ze shampoo in hun haar smeerden?