Van mensen als Christian Gyan zijn er altijd te weinig
© VI
PRO

Van mensen als Christian Gyan zijn er altijd te weinig

In de nieuwe film The Hand of God van de Italiaanse regisseur Paolo Sorrentino kijkt de jonge hoofdpersoon met zijn broer in een verlaten Stadio San Paolo naar een in zijn eentje trainende Diego Maradona, die de ene vrije trap na de andere achteloos in de kruising veegt.

‘Dat’, sombert de broer van de hoofdpersoon, ‘is de reden dat ik nooit een beroemd acteur zal worden.’

‘Wat?’

‘Volharding. Dat ontbreekt er bij mij aan.’

Dit artikel over Christian Gyan wordt gratis aangeboden aan alle VI-lezers.

Je vergeet het eenvoudig, hoe ook de grenzeloos begaafde, tegen het onbegrijpelijke aan getalenteerde voetballers zich een ongeluk moeten trainen, hoe hun leven is opgetrokken uit weinig anders dan voetbal, voetbal, voetbal. Overgave. Volharding. Alles geven. Hoe beter voetballers zijn, des te verraderlijker is het gemak waarmee zij hun werk doen. Je schept de volharding er niet van af, hij zit verborgen onder een laag talent en elegantie. Maar hij is er wel.

Voor iemand die er heilig van overtuigd was dat God alles regelde, dat alles vast lag in een Groter Plan, legde hij een verbijsterend doorzettingsvermogen aan de dag

Bij minder getalenteerde voetballers ligt dat anders. Bij minder getalenteerde voetballers hoef je je nooit af te vragen of er eigenlijk wel sprake is van overgave, van volharding. Het ligt aan de oppervlakte, je hoeft er niet erg diep voor te graven.

Christian Gyan was een en al volharding. Voor iemand die er heilig van overtuigd was dat God alles regelde, dat alles vast lag in een Groter Plan, legde hij een verbijsterend doorzettingsvermogen aan de dag. Gyan gaf alles, altijd. Hij wist niet beter, de mogelijkheid om níét alles te geven, níét totale overgave en volharding aan de dag te leggen, kwam niet in zijn hoofd op.

In een mooi In Memoriam schreef Martijn Krabbendam kort na het veel te vroege overlijden dat Gyan ‘gewoner dan gewoon’ was geweest, dat hij na wedstrijden op de tram naar huis stapte. Hij gedroeg zich gewoon, al kun je je afvragen hoe gewoon gewoon is in een ongewone omgeving. Hoe gewoon gewoon is als je je met een gemiddelde aanleg tien jaar lang handhaaft in een wereld waarin bovengemiddeld talent de norm is.

© VI

Hoe normaal normaal is als iedereen je, ondanks een gebrek aan uitzonderlijke kwaliteiten of groot sociaal overwicht, vanzelfsprekend accepteert. Hoe voor de hand het eigenlijk ligt als het voor de hand liggend lijkt dat fans zo’n vijftien jaar na je laatste wedstrijd binnen een paar dagen meer dan een ton inzamelen om je familie te helpen een uitvaart te organiseren en de prijzige medische zorg voor je zoon te kunnen voortzetten.

Hoe vanzelfsprekend het is als het vanzelfsprekend is dat iedere voetballiefhebber in Nederland even verdrietig was bij het horen van het overlijdensbericht, en even moest glimlachen bij de herinnering aan die keer dat je boven de twee keer zo grote Jan Koller uittorende om de bal weg te koppen, in wat toch wel de wedstrijd van je leven moet zijn geweest, en hoe je achteraf zei dat het De Heer was geweest die je vleugels gaf.

Dat is niet gewoon, niet normaal, niet vanzelfsprekend en niet voor de hand liggend.

Nee, een onbetwiste topspeler werd hij nooit, maar Gyan bezat een groter, veel zeldzamer talent: hij was in staat van een club een gemeenschap te maken

Christian Gyan was een uitzonderlijke voetballer. Aanvankelijk leek hij het soort cultheld waarvan er in De Kuip altijd wel eentje rondbanjert, omdat Feyenoorders nu eenmaal een uitstekend ontwikkeld gevoel voor het tragikomische bezitten – en Feyenoord-scouts vaak ook echte Feyenoorders zijn. Maar naarmate de jaren verstreken, stak de liefde voor Gyan de grens van geamuseerde verbazing over, de aanvankelijke verwondering groeide uit tot grenzeloze bewondering.

Nee, een onbetwiste topspeler werd hij nooit – net als zijn land en -ploeggenoot Patrick Allotey (die in 2007 stierf, 28 jaar jong) – maar Gyan bezat een groter, veel zeldzamer talent: hij was in staat van een club een gemeenschap te maken. Zonder dat hij het zelf doorhad, droeg hij tot lang nadat hij gestopt was bij aan het gevoel van Feyenoord als club, en het idee van voetbal als een sport waarin ook plek kan zijn voor zachtaardige mensen met een ijzeren volharding.

Hij was de vertegenwoordiger van het normale tussen al het vreemde, van het lieve in een wereld waarin lief te zelden een aanbeveling is. Van mensen als hij zijn er overal altijd nét te weinig. Dat hij postuum nog altijd zo veel mensen samenbrengt, bewijst dat profvoetbal niet ophoudt bij een wedstrijdje op zondagmiddag, en dat er altijd nood blijft aan mensen die doodgewoon volhardend kunnen zijn, en op die manier zomaar uitzonderlijk kunnen worden.

Gerelateerde artikelen