Rode Ster Belgrado heeft nog maar één zege kunnen vieren in de groepsfase van de Champions League en bevindt zich dan ook in de onderste regionen van de ranglijst. Grote kans dus dat PSV zich dinsdag in de Servische hoofdstad zekerstelt van de tussenronde van het miljardenbal, zou je op basis daarvan zeggen. Maar er zijn minstens zoveel redenen waarom de Eindhovenaren toch heel wat te vrezen hebben.
Allereerst herbergt de selectie aardig wat kwaliteit. Inbeom Hwang mag dan naar Feyenoord zijn vertrokken, trainer Vladan Milojevic kan wel beschikken over het zeventienjarige wonderkind Andrija Maksimovic, volop gelouterde internationals uit allerlei windstreken en de van VfB Stuttgart gehuurde aanvaller Silas Katompa Mvumpa, die in 2020/21 nog werd uitverkozen tot Bundesliga-Rookie der Saison. In de eigen competitie vertaalt dat alles zich in een straatlengte voorsprong en al zeven landstitels op rij.
Dejan Savicevic weet het zeker: 'Zonder dat niet te rechtvaardigen embargo was Rode Ster nog twee of drie keer Europees kampioen geworden'
Daarnaast kent de club die officieel Fudbalski Klub Crvena Zvezda heet, een rijk verleden dat voor een onwrikbaar zelfvertrouwen zorgt. Rode Ster won tien keer de Super Liga Srbije, vijfmaal de Super Liga van Servië en Montenegro en liefst negentien keer het landskampioenschap toen Joegoslavië nog één was. Nederland bewaart bovendien weinig goede herinneringen aan de club. Van de zes onderlinge ontmoetingen in de Europa Cup-toernooien verloren de Rood-Witten er maar één (van PSV in 2004). Hét hoogtepunt beleefde Rode Ster begin jaren negentig, toen het zich tot Europa’s én ’s werelds beste kroonde. Waarop de burgeroorlog ook het gouden team vermoordde. We reizen met de VI-Tijdmachine naar dat bewogen verleden van Rode Ster.
MULTICULTURELE WONDERMIX
‘Servië naar Tokyo, Servië naar Tokyo!’ Ze zingen, schreeuwen het uit volle borst, nog enigszins vermoeid van hun veldtochten door Kroatië en Bosnië-Herzegovina. De Delije hebben ze zichzelf ooit genoemd, toen ze nog gewoon supporters, of beter hooligans, waren van Rode Ster Belgrado. Ofwel De Moedigen, zoals de Nederlandse vertaling ongeveer luidt. Nu gaan ze door het leven als Arkans Tijgers, de paramilitaire troepen van Zeljko Raznatovic, alias Arkan, wiens naam in de Interpol-toptien van gezochte internationale misdadigers wordt opgenomen. En ze zijn apetrots op die nieuwe status als Servische oorlogshelden.
Op een beruchte foto uit de Balkanoorlog staan de Delije uitgedost als echte soldaten zij aan zij met andere voormalige criminelen, boven op een tank. De geweren in de aanslag en de Servische vlag strakgetrokken door de wind, hun gezichten verborgen in bivakmutsen. Als één man achter hun gevreesde leider, die een jonge tijger in zijn linkerhand houdt, de mascotte van de Servische Vrijwillige Garde die voor president Slobodan Milosevic de vuile klusjes opknapt.
Niet lang daarvóór gillen de Delije – onder wie ook Arkan – nog de longen uit het lijf op de tribunes van het Rode Ster Stadion, in de volksmond Marakana. ‘Servië naar Tokyo, Servië naar Tokyo!’ Dit keer vanwege de zegetocht van Crvena Zvezda in het seizoen 1990/91 richting de Europa Cup I-finale en het duel om de Wereldbeker in Japan. Maar het grote geheim achter die gigantische successen, de grootste in de historie van het Joegoslavische voetbal, heeft eigenlijk weinig van doen met nationalistische, Servische gevoelens.